Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AX0788

Datum uitspraak2006-04-18
Datum gepubliceerd2006-05-10
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Breda
ZaaknummersAWB 05/980
Statusgepubliceerd


Indicatie

De rechtbank is van oordeel dat de door belanghebbende verrichte werkzaamheden op het gebied van het bespuiten van bomen en bemesten van grond dienen te worden gezien als één dienst belast tegen 6% omzetbelasting, in plaats van een levering van bestrijdingsmiddelen en meststoffen belast tegen 19% omzetbelasting, gevolgd door een dienst bestaande uit het verspreiden van deze bestrijdingsmiddelen en mest, belast tegen 6% omzetbelasting. Het leveren van mest en bestrijdingmiddelen is voor belanghebbende namelijk geen doel op zich, maar een middel om de dienst bestaande uit het verzorgen van de grond en de jonge bomen zo aantrekkelijk mogelijk te maken. Hieruit volgt dat de door belanghebbende verrichte diensten op het gebied van het bemesten van grond en bespuiten zodanig overheersend zijn ten opzichte van de levering van mest en bestrijdingsmiddelen, dat er sprake is van een geheel van prestaties, aan te merken als een dienst belast naar het tarief van 6%.


Uitspraak

RECHTBANK BREDA Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer Registratienummer: AWB 05/980 Uitspraakdatum: 18 april 2006 Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 26 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen [X], gevestigd en kantoorhoudende te [Z], eiser en de Inspecteur van de Belastingdienst [P], verweerder, Eiser en verweerder worden hierna ook wel aangeduid als belanghebbende en Inspecteur. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1 De Inspecteur heeft aan belanghebbende over het tijdvak januari 2001 tot en met december 2001 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 74.877. 1.2 Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij de uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag verminderd tot een aanslag ten bedrage van € 49.863. Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld. De griffier heeft ter zake van belanghebbende een griffierecht geheven ten bedrage van € 276. 1.3 Op grond van artikel 8:58 van de Awb heeft de Inspecteur vóór de zitting een nader stuk ingediend. Dit stuk is in afschrift verstrekt aan de wederpartij en behoort tot de stukken van het geding. 1.4 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 januari 2006 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord als gemachtigden van belanghebbende [A], [B] en [C], verbonden aan [D] te [Q], alsmede [E], namens de Inspecteur. 1.5 Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij. De rechtbank rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding. 1.6 Belanghebbende heeft ter zitting zonder bezwaar van de wederpartij stukken overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij, te weten een herberekening BTW 2001 alsm[G]sen [F] en [G] gesloten Anbauvertrag. De rechtbank rekent deze stukken tot de stukken van het geding. 1.7 De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten. 2. De feiten Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast: 2.1 Belanghebbende exploiteert een boomkwekerij en voert daarnaast teeltcontracten uit. Op maart 1998 heeft belanghebbende, op dat moment nog in oprichting, een Anbauvertarg gesloten met [G] (hierna: [G]). Op grond van deze overeenkomst stelt belanghebbende grond ter beschikking aan [G] voor het telen van bomen. Tevens verricht belanghebbende agrarische activiteiten voor [G], welke onder meer bestaan uit het bemesten van grond en het bespuiten van bomen. Belanghebbende zorgt daarbij voor de daarvoor benodigde mest en bestrijdingsmiddelen. 2.2 Paragraaf 4 van het Anbauvertrag luidt als volgt: ' Die [F] verpflichtet sich, die Bodenvorbereitung für die Neuanpflanzungen der Baumschulen wie Pflügen, Düngen u. Nachdüngen sowie Kultivieren vorzunehmen. Nach der Bepflanzung mit Baumschulpflanzen ist die [F] für alle notwendigen Bodenarbeiten und Grüneinsaaten in der Baumschule verantwortlich. Das Pflegen des freien Bodens oder der Grasnarbe sowie Freihaltung von Unkraut zwischen den Baumschulreihen sind Aufgabe der [F]. Alle Pflanzenschutzmaßnahmen werden umgehend nach Mitteilung der [G] von [F] auf ihre Kosten durchgeführt. Die Rodearbeiten und der fachliche Pflanzenschnitt der Baumschulpflanzen sind alleinige Aufgabe der [G]. Die zusätzlichen Bewässerungsmaßnahmen nach Anweisung der [G] werden umgehend von [F] ausgeführt.' 2.3 Belanghebbende heeft in de periode maart 1998 tot en met september 2001 geen omzetbelasting aan [G] in rekening gebracht. Belanghebbendes boekjaar loopt van oktober tot en met september. 2.4 In het jaar 2003 is er een boekenonderzoek ingesteld bij belanghebbende. Voor de omzetbelasting is in dit kader de periode maart 1998 tot en met september 2001 onderzocht. Op basis van dit onderzoek heeft de Inspecteur de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd. De Inspecteur heeft de na te heffen omzetbelasting daarbij op € 43.779,-- vastgesteld waarvan € 31.233,-- ter zake van de levering van meststoffen en spuitmiddelen en € 12.546,-- voor agrarische dienstverlening. 3. Het geschil 3.1 In geschil is of: 1. er in de naheffingsaanslag omzetbelasting is begrepen die buiten het tijdvak van januari 2001 tot en met december 2001 valt; 2. de door belanghebbende voor [G] verrichte werkzaamheden op het gebied van het bespuiten van bomen en bemesten van grond dienen te worden gezien als één dienst als bedoeld in post a 13, van Tabel 1 behorend bij de Wet op de omzetbelasting 1968, (hierna: de Wet OB) belast tegen 6% omzetbelasting, of dat deze werkzaamheden moeten worden gezien als een levering van bestrijdingsmiddelen en meststoffen belast tegen 19% omzetbelasting, gevolgd door een dienst bestaande uit het verspreiden van deze bestrijdingsmiddelen en mest, belast tegen 6% omzetbelasting. 3.2 Belanghebbende is van oordeel dat de eerste vraag bevestigend moeten worden beantwoord en dat het antwoord op de tweede vraag luidt 'een dienst belast tegen 6% omzetbelasting'. De Inspecteur is van oordeel dat de eerste vraag ontkennend moeten worden beantwoord en dat het antwoord op de tweede vraag luidt 'een levering belast tegen 19% omzetbelasting gevolgd door een dienst belast tegen 6% omzetbelasting'. 3.3 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. 3.4 Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd: Belanghebbende 3.4.1. Alle in het boekenonderzoek onderzochte jaren zijn meegenomen in de naheffingsaanslag. Dat heb ik nagerekend en het blijkt ook uit de toelichting op de uitspraak op het bezwaar. Uit mijn herberekening volgen de juiste bedragen voor het tijdvak van januari 2001 tot en met december 2001, te weten een te betalen bedrag aan omzetbelasting van € 19.537 indien de Inspecteur inzake het tweede geschilpunt in het gelijk wordt gesteld en een te betalen bedrag aan omzetbelasting van € 11.037 als ik inzake het tweede geschilpunt in het gelijk wordt gesteld. Inspecteur 3.4.2 De naheffingsaanslag is opgelegd over het tijdvak van januari 2001 tot en met december 2001, terwijl de in de aanslag begrepen belasting op meerdere jaren betrekking heeft. Ik heb geen opmerkingen over de door belanghebbende verstrekte herberekening. 3.4.3 De besluiten van de Staatssecretaris van Financiën d.d. 26 juni 2000, nr. CPP2000/958, VN 2000/31.24 en d.d. 8 juni 2000, nr. CPP2000/515M, VN 2000/29.30, gewijzigd bij besluit van 7 januari 2004, nr. CPP2003/3088M, VN 2004/10.19, zien heel sterk op agrarische loonbedrijven. Belanghebbende exploiteert geen loonbedrijf of een daarmee vergelijkbaar bedrijf. 3.5 Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot: - primair: € 11.037; - subsidiair: € 19.537; - meer subsidiair: € 29.703. 3.6 De Inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot € 19.537. 4. Beoordeling van het geschil 4.1 Nu de Inspecteur ter zitting heeft geconstateerd dat er in de naheffingsaanslag omzetbelasting is begrepen die buiten het tijdvak van januari 2001 tot en met december 2001 valt en zij de door belanghebbende overgelegde herberekening niet heeft weersproken, behoeft het eerste geschilpunt naar het oordeel van de rechtbank geen behandeling meer. 4.2 Inzake het tweede geschilpunt overweegt de rechtbank als volgt. Indien sprake is van een geheel van prestaties, waarin onderdelen zijn te onderkennen die op zich als een afzonderlijke prestatie kunnen worden beschouwd, dienen die onderdelen in het algemeen elk als zodanig in de heffing van omzetbelasting te worden betrokken. Zulks lijdt uitzondering indien bedoelde onderdelen functioneel en causaal met elkaar verbonden zijn, dan wel een van die onderdelen de andere sterk overheerst, in welke gevallen het geheel van de prestaties als één prestatie in de heffing dient te worden betrokken. 4.3 Uit paragraaf 4 van het genoemde Anbauvertrag volgt dat de prestaties die belanghebbende voor [G] verricht, waaronder begrepen het bemesten van grond en het bespuiten van bomen, diensten zijn die er op gericht zijn dat de bomen zich goed kunnen ontwikkelen. Niet in geschil is dat deze diensten, voor zover zij niet bestaan uit de levering van meststoffen en spuitmiddelen vallen onder de diensten genoemd in post b 13 van Tabel 1, behorende bij de Wet OB. 4.4 Voor [G] staat naar het oordeel van de rechtbank deze dienstverlening door belanghebbende voorop. Dat belanghebbende tevens zorgt voor de voor deze dienstverlening benodigde mest en bestrijdingsmiddelen is voor [G] een bijkomende prestatie. Het leveren van deze mest en bestrijdingmiddelen is voor belanghebbende namelijk geen doel op zich, maar een middel om de dienst bestaande uit het verzorgen van de grond en de jonge bomen zo aantrekkelijk mogelijk te maken. Hieruit volgt dat de door belanghebbende verrichte diensten op het gebied van het bemesten van grond en bespuiten zodanig overheersend zijn ten opzichte van de levering van mest en bestrijdingsmiddelen, dat er sprake is van een geheel van prestaties, aan te merken als een dienst belast naar het tarief van 6%. 4.5 De rechtbank is van oordeel dat de besluiten van de Staatssecretaris van Financiën d.d. 26 juni 2000, nr. CPP2000/958, VN 2000/31.24 en d.d. 8 juni 2000, nr. CPP2000/515M, VN 2000/29.30, gewijzigd bij besluit van 7 januari 2004, nr. CPP2003/3088M, VN 2004/10.19 in het onderhavige geval niet van toepassing zijn, aangezien deze besluiten voornamelijk gericht zijn op agrarische loonbedrijven, en belanghebbende, ook in de optiek van de Inspecteur, geen agrarisch loonbedrijf of een daarmee vergelijkbaar bedrijf exploiteert. 4.6 Op grond van het voorgaande dient het beroep gegrond te worden verklaard en dient de naheffingsaanslag omzetbelasting conform het primaire standpunt van belanghebbende te worden verminderd. 5. Griffierecht en proceskosten 5.1 Gelet op artikel 8:74, eerste lid, van de Awb dient aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht te worden vergoed. 5.2 In de omstandigheden van het geval vindt de rechtbank aanleiding op grond van artikel 8:75 van de Awb de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644 (1 punt voor het beroepschrift, en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en een wegingsfactor 1). De rechtbank wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden. 6. Beslissing De rechtbank: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt de uitspraak op bezwaar; - vermindert de naheffingsaanslag tot op een bedrag van € 11.037 aan enkelvoudige belasting; - veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten ten bedrage van € 644, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden die deze kosten aan belanghebbende dient te vergoeden; - gelast dat de Staat der Nederlanden het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 276 vergoedt. Deze uitspraak is op 18 april 2006 gedaan door mr. W. Brouwer, voorzitter, mr. J.J.J. Engel en mr. C.A.F.M. Stassen, rechters en diezelfde dag in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. J.M.J.F. Jansen griffier. Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum: - hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch; dan wel - beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt. N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd. Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie. Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.