Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AX0965

Datum uitspraak2006-05-12
Datum gepubliceerd2006-05-12
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers40700
Statusgepubliceerd


Indicatie

Voorlopig vastgesteld inkomen in de zin van art. 2, lid 3, Regeling tijdvak en inkomen ziekenfondsverzekering zelfstandigen; gegevens bekend op de peildatum.


Uitspraak

Nr. 40.700 12 mei 2006 JBH gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 11 februari 2004, nr. 01/02226, betreffende na te melden ten aanzien van X te Z gegeven beschikking als bedoeld in artikel 3d, lid 2, van de Ziekenfondswet (hierna: de Zfw). 1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof De Inspecteur heeft bij beschikking verklaard dat belanghebbende wat betreft het jaar 2001 niet voldoet aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 3d, lid 1, van de Zfw. Na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak de beschikking gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de bestreden uitspraak alsmede de verklaring vernietigd en de Inspecteur gelast een verklaring af te geven dat belanghebbende voor het jaar 2001 voldoet aan de in artikel 3d, lid 1, van de Zfw bedoelde voorwaarden. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht. 2. Geding in cassatie De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. 3. Beoordeling van het middel 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende geniet sinds november 1999 winst uit onderneming. Hij is met ingang van 1999 verzekerd ingevolge artikel 3, lid 1, aanhef en letter a, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekeringen zelfstandigen. 3.2. In het begin van het jaar 1999 heeft belanghebbende verzocht om voorlopige teruggaaf van belasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 1999, gebaseerd op zijn geschatte looninkomen in dat jaar ten bedrage van ƒ 51.826. Met dagtekening 15 mei 1999 is overeenkomstig het verzoek een voorlopige aanslag vastgesteld. In november 1999 is belanghebbende een onderneming gestart. Op 6 november 2000 heeft belanghebbende zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1999 ingediend en daarbij een belastbaar inkomen aangegeven van ƒ 9843. 3.3. De Inspecteur heeft, zich baserend op de hiervoor genoemde voorlopige aanslag, aan belanghebbende voor het jaar 2001 een verklaring afgegeven in de zin van artikel 3d, lid 2, van de Zfw, waaruit blijkt dat belanghebbende niet verplicht verzekerd is. 3.4. Het Hof heeft geoordeeld dat nu de voorlopige aanslag slechts diende om het bedrag van de voorlopige teruggaaf te berekenen, zoals dat op dat moment kon worden verwacht, zonder daarbij rekening te houden met de winst uit onderneming, deze niet kan gelden als een voorlopige aanslag in de zin van artikel 2, lid 3, van de Regeling tijdvak en inkomen ziekenfondsverzekering zelfstandigen (hierna: de Regeling). Tegen dit oordeel keert zich het middel. 3.5. Het systeem dat de wetgever voor ogen stond op het punt waar het in de onderhavige zaak om gaat, komt erop neer dat de verklaring inzake het al dan niet verplicht verzekerd zijn is gebaseerd op de bij de rijksbelastingdienst op de peildatum bekende gegevens betreffende het inkomen van de zelfstandige (vgl. HR 11 juni 2004, nr. 37545, BNB 2004/318). Ingevolge artikel 3, lid 2, laatste volzin, van de Regeling is 1 oktober (van het voorafgaande jaar) de peildatum voor de vaststelling van het inkomen voor de beoordeling van de ziekenfondsverzekering van een zelfstandige voor het derde jaar waarin hij zelfstandige is. Voorts wordt ingevolge artikel 3, lid 1, van de Regeling voor de toepassing van artikel 3d, lid 1, Zfw voor het derde jaar waarin iemand zelfstandige is, in aanmerking genomen het inkomen over het jaar waarin hij zelfstandige is geworden. Ten slotte houdt artikel 2, lid 3, van de Regeling in dat indien over enig jaar het inkomen nog niet definitief is vastgesteld, het voorlopig vastgestelde inkomen in aanmerking wordt genomen. 3.6. Uit het vorenoverwogene volgt dat de Inspecteur bij de beoordeling of belanghebbende voor het jaar 2001 als verplicht ziekenfondsverzekerd moet worden aangemerkt, terecht zich heeft gebaseerd op de hem op 1 oktober 2000 bekende gegevens, te weten het belastbare inkomen volgens de met dagtekening 15 mei 1999 vastgestelde voorlopige aanslag 1999. Voor de door het Hof aangenomen bedoeling van de regelgever dat bij de beoordeling van het belastbare inkomen de (te verwachten) winst uit onderneming mede in aanmerking wordt genomen, is in de Regeling of de toelichting daarop onvoldoende steun te vinden. Het middel slaagt derhalve. 3.7. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. De door belanghebbende voor het Hof nog aangevoerde enkele omstandigheid dat in een soortgelijk geval de belastingdienst wel bereid was de gegeven beschikking te herzien, is een onvoldoende onderbouwing voor een beroep op het gelijkheidsbeginsel. 4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. 5. Beslissing De Hoge Raad: verklaart het beroep in cassatie gegrond, vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en verklaart het tegen de uitspraak van de Inspecteur ingestelde beroep ongegrond. Dit arrest is gewezen door de raadsheer P.J. van Amersfoort als voorzitter, en de raadsheren A.R. Leemreis en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2006.