Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AX1351

Datum uitspraak2006-03-29
Datum gepubliceerd2006-05-12
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersR200501278
Statusgepubliceerd


Indicatie

Het kind van dertien jaar geeft schriftelijk haar mening dat zij geen omgang/contact wil met haar vader. Nu het kind haar mening in een latere leeftijdsfase mogelijk zal herzien, zal het hof de omgangsregeling bevestigen met dien verstande dat het initiatief tot omgang van de minderjarige dient uit te gaan.


Uitspraak

EB 29 maart 2006 Rekestenkamer Rekestnummer R200501278 GERECHTSHOF ’S-HERTOGENBOSCH Beschikking In de zaak in hoger beroep van: [Appellante], wonende te [woonplaats], appellante, de moeder, mr. J.A.Th.M. van Zinnicq Bergmann, t e g e n [Geïntimeerde], wonende [woonplaats], geïntimeerde, de vader. 1. Het geding in eerste aanleg Het hof verwijst naar de bestreden beschikking van de rechtbank Breda van 26 oktober 2005, waarvan de inhoud bij partijen bekend is. 2. Het geding in hoger beroep 2.1. Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 9 december 2005, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te wijzigen danwel te vernietigen en opnieuw rechtdoende haar verzoek als geformuleerd in het petitum van het verzoekschrift in prima alsnog toe te wijzen in dier voege dat de omgangsregeling, door het hof vastgesteld bij beschikking d.d. 18 juli 2001, buiten effect wordt gesteld, en wordt bepaald dat tussen de niet verzorgende ouder en de minderjarige geen omgang zal plaatshebben. 2.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 februari 2006. Bij die gelegenheid zijn de moeder en haar advocaat mr. L. Laus, de vader, alsmede mr. Van der Staak namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) gehoord. De minderjarige [X.] is door het hof in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt door het schrijven van een brief. 2.3. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van: - drie producties, overgelegd bij het beroepschrift; - een brief van de minderjarige [X.], ingekomen ter griffie op 25 januari 2006; - het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 24 augustus 2005. 3. De gronden van het hoger beroep Het hof verwijst naar de inhoud van het beroepschrift. 4. De beoordeling 4.1. Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Uit hun huwelijk is op [geboortejaar] te [geboorteplaats] [minderjarige dochter] (hierna: [X.]) geboren. 4.2. Op 6 juni 2005 heeft de moeder de rechtbank verzocht de door het hof bij beschikking van 18 juli 2001 vastgestelde omgangsregeling te wijzigen in die zin dat de vader het recht op omgang met [X.] wordt ontzegd. De man heeft hiertegen verweer gevoerd. 4.3. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de omgangsregeling zoals vastgelegd in voormelde beschikking van het hof gehandhaafd met dien verstande dat het initiatief, om tot uitvoering van de aldaar opgenomen omgangsregeling te komen, van [X.] dient uit te gaan. De moeder kan zich niet met deze beslissing verenigen en komt hiervan in hoger beroep. 4.4. In haar eerste grief stelt de moeder dat de rechtbank er ten onrechte vanuit is gegaan dat zij met de vader het gezamenlijk gezag over [X.] heeft. Ter zitting heeft de vader erkend dat bij de echtscheidingsbeschikking het gezag over [X.] alleen aan de moeder is toegekend. De eerste grief van de moeder slaagt. 4.5. De moeder stelt voorts in haar beroepschrift dat het rapport van het PAR van 23 mei 2000 en het rapport van het FORA van 12 april 2001 thans niet meer relevant zijn voor het nemen van een beslissing inzake de omgang. De moeder is van mening dat het lange tijdsverloop sedert de omgang, het stilzitten gedurende vele jaren om dan tenslotte de rust in het gezin van moeder en bij [X.] te verstoren, al een contra indicatie vormen voor de omgang. Ook het feit dat de vader nimmer contact heeft willen hebben met de zusters van [X.], met wie zij een hechte relatie onderhoudt en welke meisjes negatief oordelen over vader, levert volgens moeder een contra indicatie op. Voorts geeft de moeder aan dat ook het stellige oordeel van [X.] dat zij geen belang heeft bij omgang met de vader en deze niet wenst te zien, een contra indicatie is. Verder is de moeder van mening dat een opgelegde omgangsregeling door [X.] eerder als dwang zal worden ervaren en niet als een eigen beslissing waaraan [X.] uitdrukkelijk de voorkeur geeft. 4.6. Ter zitting heeft de vader hier tegen ingebracht dat de omstandigheid dat de rapporten van het PAR en het FORA inmiddels zijn gedateerd, geheel aan de moeder te wijten is. De moeder legt alle rechterlijke uitspraken naast zich neer en zij legt alle schuld buiten zichzelf. Volgens de vader heeft hij de voorgaande jaren van alles gedaan om de oudercommunicatie op gang te krijgen, maar door de categorische weigering van de moeder is niemand erin geslaagd haar in beweging te krijgen. Vader geeft voorts aan dat hij vanaf de echtscheiding bij iedere verjaardag en bij elke feestelijke gebeurtenis een aardigheidje of cadeautje heeft gestuurd naar alle kinderen. Tevens, zo geeft vader aan, heeft hij alle jaren contact gehouden met leerkrachten en mentoren om op de hoogte te blijven van de ontwikkelingen van de kinderen, omdat de moeder weigert om aan haar informatie- en consultatieplicht te voldoen. 4.7. Het hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, heeft geoordeeld dat een ontzegging van de omgang niet gerechtvaardigd is. Aan de zijde van de vader is niet gebleken van contra indicaties die een omgangsregeling met [X.] in de weg staan. [X.] heeft echter zowel aan de rechtbank als aan het hof laten weten dat zij geen contact met haar vader wil. Gelet op haar leeftijd, [X.] is thans dertien jaar, dient de mening van [X.] in de besluitvorming te worden betrokken. Naar het oordeel van het hof is het recht op omgang zoals neergelegd in art. 1:377 a lid 1 BW niet alleen een recht van de ouder, maar ook een recht van de minderjarige. Aan [X.] dient derhalve een opening te worden geboden om een beroep te kunnen doen op haar recht op omgang met haar vader, temeer nu uit het in 2000 verrichte PAR-onderzoek is gebleken dat er rekening mee gehouden moet worden dat [X.] in een andere leeftijdsfase haar mening met betrekking tot contact met vader zal wijzigen. Gelet op het voorgaande zal het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigen. 4.8. De proceskosten van dit hoger beroep worden gecompenseerd, nu partijen gewezen echtgenoten zijn. 5. De beslissing Het hof: bekrachtigt beschikking van de rechtbank te Breda van 26 oktober 2005; compenseert de op dit hoger beroep gevallen proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Teeffelen, Philips en Van der Linden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 29 maart 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.