Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AX1371

Datum uitspraak2006-05-11
Datum gepubliceerd2006-05-12
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersR200501109
Statusgepubliceerd


Indicatie

De man heeft in het door hem ingestelde appèl de tussen partijen uitgesproken echtscheiding betrokken. In eerste aanleg heeft hij zich niet verweerd tegen het verzoek tot echtscheiding. De vrouw heeft gesteld dat de man niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn hoger beroep nu hij geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd ten aanzien van het herstel van de band tussen, en de gelijktijdige beslissing over het verzoek tot echtscheiding en de verzochte nevenvoorzieningen. Het hof is van oordeel dat de man geen danwel onvoldoende bijzondere omstandigheden heeft gesteld zoals ook door de vrouw is betoogd, nu de man uitsluitend heeft gesteld zich onevenredig zwaar belast te voelen wegens de hem opgelegde financiële verplichtingen. Dit leidt ertoe dat de man niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn hoger beroep, doch uitsluitend voorzover het de echtscheiding betreft.


Uitspraak

RJH 11 mei 2006 Rekestenkamer Rekestnummer R200501109 GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH Beschikking In de zaak in hoger beroep van: [De man], wonende te [woonplaats], appellant in principaal appèl, geïntimeerde in (voorwaardelijk) incidenteel appèl, de man, procureur mr. W.P. de Leeuw, t e g e n 1. [De vrouw] en 2. [X.] beiden wonende te [woonplaats], de vrouw respectievelijk de zoon, geïntimeerden in principaal appèl, de vrouw tevens appellante in (voorwaardelijk) incidenteel appèl, procureur mr. P.J.A.M. Baudoin. 1. Het geding in eerste aanleg Het hof verwijst naar de tussen de vrouw en de man gegeven beschikking van de rechtbank Roermond van 27 juli 2005, waarvan de inhoud bij partijen bekend is. 2. Het geding in hoger beroep 2.1. Bij beroepschrift, ter griffie ingekomen op 20 oktober 2005, heeft de man – kort gezegd - verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, bij afwijzing van het beroep tegen de echtscheiding, de door hem voor [Y.] te betalen onderhoudsbijdrage te bepalen op € 260,-- per maand onder afwijzing van de onderhoudsbijdrage voor [X.], subsidiair de onderhoudsbijdragen voor [Y.] en [X.] te bepalen op € 167,50 per kind per maand, alsmede de partneralimentatie te bepalen op € 143,- per maand, subsidiair op € 45,50 per maand, althans op een door het hof in goede justitie te bepalen onderhoudsbijdrage. 2.2. Bij verweerschrift, ter griffie ingekomen op 23 november 2005, hebben de vrouw en de zoon het verzoek van de man bestreden. Daarbij heeft de vrouw tevens (voorwaardelijk) incidenteel appèl ingesteld tegen voormelde beschikking en daarin – zakelijk weergegeven - het hof verzocht: - voor het geval het hof komt tot een herbeoordeling van de behoefte van de kinderen en deze behoefte op een lager bedrag zal vaststellen, om deze lagere behoefte door te rekenen in de berekening van de behoefte van de vrouw, daarbij uitgaande van een netto gezinsinkomen van € 2.133,-- per maand; - voor zover het hof een herbeoordeling van het (netto) gezinsinkomen op basis van de grieven van de man geraden acht, het netto gezinsinkomen vast te stellen op € 2.498,88 per maand alsmede vast te stellen de daarmee corresponderende behoefte van de vrouw en de kinderen; - voor zover het hof oordeelt dat geen alimentatie toekomt aan de jongmeerderjarige zoon [X.], te bepalen dat de draagkracht van de man volledig zal worden aangewend ten behoeve van de bijdragen voor de vrouw en de minderjarige dochter en alsdan de man te veroordelen tot door het hof in goede justitie te bepalen onderhoudsbijdragen voor de vrouw respectievelijk de minderjarige dochter. De vrouw heeft ter zitting van het hof het bij (voorwaardelijk) incidenteel appèl onder a. geformuleerde verzoek ingetrokken. 2.3. Bij verweerschrift in het (voorwaardelijk) incidenteel appèl heeft de man het verzoek van de vrouw bestreden. 2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van: - de producties overgelegd bij beroepschrift en verweerschrift, tevens houdende (voorwaardelijk) incidenteel appèl; - de brief met bijlagen van de procureur van de vrouw en de zoon van 23 februari 2006; - de brief met bijlagen van de procureur van de man van 27 februari 2006; - de brieven met bijlage(n) van de raadsman van de man van 2 maart 2006 en 7 maart 2006. 2.5. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 maart 2006. Bij die gelegenheid zijn de man en de vrouw, alsmede hun raadslieden gehoord. Het hof heeft geconstateerd dat de zoon behoorlijk is opgeroepen, maar niet ter zitting is verschenen. 3. De gronden van het hoger beroep Het hof verwijst hiervoor naar de inhoud van het beroepschrift en het verweerschrift, tevens houdende (voorwaardelijk) incidenteel appèl. Ter voormelde zitting heeft de man verklaard dat hij, indien het hof de uitgesproken echtscheiding zal bekrachtigen, slechts vernietiging van de bestreden beschikking wenst voor zover het betreft de bijdragen voor [X.] en [Y.] en de bijdrage voor de vrouw. 4. De beoordeling 4.1. Partijen zijn op 24 augustus 1983 met elkaar gehuwd. De tussen hen gegeven echt-scheidingsbeschikking van 27 juli 2005, waarvan beroep, is nog niet ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. 4.2. Uit het huwelijk van partijen zijn twee kinderen geboren, namelijk: - [X.] op [geboortejaar] - [Y.] op [geboortejaar]. De zoon is inmiddels jongmeerderjarig. Het gezag over de minderjarige [Y.] wordt gezamenlijk uitgeoefend door de man en de vrouw. [Y.] heeft haar hoofdverblijf bij de vrouw. 4.3. Bij voormelde beschikking, waarvan beroep, is – voor zover thans van belang – de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en de door de man voor [X.] en [Y.] te betalen onderhoudsbijdrage met ingang van de datum van de bestreden beschikking bepaald op telkens € 350,-- per maand en de door de man te betalen partneralimentatie op € 593,-- per maand, ingaande op de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. 4.3.1. Het hoger beroep van de man richt zich in het bijzonder tegen die beslissingen. De vrouw heeft betoogd dat de man niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. Voor het geval de man wel ontvankelijk wordt verklaard heeft de vrouw bij wege van voorwaardelijk incidenteel appèl gesteld, dat: a. als op basis van het netto gezinsinkomen van € 2.133,-- per maand een herbeoordeling van de behoefte van de kinderen zou leiden tot een lager bedrag, dit lagere bedrag dient te worden doorgerekend voor de bepaling van haar huwelijksgerelateerde behoefte aan partneralimentatie; b. als het netto gezinsinkomen opnieuw dient te worden vastgesteld, dit gezinsinkomen dient te worden vastgesteld op € 2.498,88 netto per maand, uit welk netto inkomen de behoefte van de vrouw en de kinderen dient te worden afgeleid; c. als aan [X.] geen alimentatie wordt toegekend, de draagkracht van de man volledig dient te worden aangewend voor de vrouw en [Y.]. Met betrekking tot de echtscheiding van partijen 4.4. De vrouw heeft zich verweerd met de stelling dat de man niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn hoger beroep nu hij geen bijzondere omstandigheden heeft gesteld ten aanzien van het herstel van de band tussen, en de gelijktijdige beslissing over het verzoek tot echtscheiding en de verzochte nevenvoorzieningen. Het hof is van oordeel dat de man geen danwel onvoldoende bijzondere omstandigheden heeft gesteld zoals door de vrouw is betoogd, nu de man uitsluitend heeft gesteld zich onevenredig zwaar belast te voelen wegens de hem opgelegde financiële verplichtingen. De man heeft zich in eerste aanleg niet verweerd tegen de echtscheiding. Dit leidt ertoe dat de man niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn hoger beroep, voorzover het de echtscheiding betreft. In zoverre slaagt het verweer van de vrouw. De man kan wel ontvangen worden in de overige onderdelen van zijn hoger beroep (vgl. HR 20 januari 2006, LJN AT6529). In zoverre faalt het verweer van de vrouw en komt haar incidenteel beroep dus aan de orde. Met betrekking tot de door de man te betalen onderhoudsbijdrage voor zoon [X.] 4.5. Uit hetgeen ter zitting van het hof door en namens partijen in dit verband naar voren is gebracht, is gebleken, dat partijen het er met elkaar over eens zijn dat de door de rechtbank aan de man opgelegde onderhoudsbijdrage voor [X.] ad € 350,-- per maand over de periode van 27 juli 2005 tot 1 november 2005 in stand dient te worden gelaten en dat de door de man voor [X.] te betalen onderhoudsbijdrage met ingang van 1 november 2005 nader dient te worden bepaald op nihil op grond van het feit dat [X.] vanaf die datum geen behoefte meer heeft aan een door de man te betalen onderhoudsbijdrage. 4.5.1. Het vorenstaande betekent dat op dit onderdeel van de bestreden beschikking dient te worden beslist op de in het dictum aangegeven wijze. 4.6. Het hof is voorts van oordeel dat, indien en voor zover uit hetgeen hierna wordt overwogen zou blijken dat de behoefte van [X.] over de periode 27 juli 2005 tot 1 november 2005 op een lager bedrag uitkomt dan feitelijk door de man in die periode voor [X.] is betaald, dit niet zal leiden tot mogelijke verrekening van hetgeen teveel te dier zake door de man is betaald, omdat in het verleden betaalde alimentaties geacht worden te zijn besteed en verbruikt voor het doel waarvoor zij zijn betaald. 4.6.1. Dat betekent voorts dat vanaf 1 november 2005 zal worden uitgegaan van de situatie dat de man vanaf die datum voor één kind en de vrouw alimentatieplichtig is. Vaststelling van het netto gezinsinkomen 4.7. Het hof neemt voor de bepaling van het netto gezinsinkomen van partijen het jaar 2004 tot uitgangspunt als het jaar waarin nog sprake was van een gezin. 4.8. Uit de overgelegde gegevens van de man over het jaar 2004 blijkt het volgende: - € 32.073,-- aan fiscaal loon blijkende uit de jaaropgaaf. - € 4.655,-- aan gemiddeld fiscaal loon bij de brandweer gemeente [naam gemeente]. Dit gemiddelde fiscale loon is becijferd aan de hand van de overgelegde jaaropgaven 2002, 2003 en 2004. Dat betekent dat het totale fiscale loon van de man in 2004 neerkomt op € 36.728,--. 4.8.1. Rekening houdende met de algemene heffingskorting en arbeidskorting, alsmede de kinderkorting, die in beginsel wordt toegekend aan de partner met het hoogste (verzamel)inkomen komt dit neer op een besteedbaar inkomen van de man in 2004 van € 2.246,-- per maand. 4.9. Uit de overgelegde jaaropgaaf 2004 van de vrouw blijkt van een fiscaal inkomen van € 3.096,--, zonder dat daarop loonheffing is ingehouden. Dit houdt in dat het besteedbaar inkomen van de vrouw in dat jaar neerkwam op € 258,-- per maand netto. 4.10. Het vorenstaande leidt ertoe dat het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen in 2004 neerkwam op (€ 258,-- + € 2.246,--) € 2.504,-- per maand. Dit inkomen wordt tot uitgangspunt genomen voor de bepaling van de behoefte van de kinderen en/of de vrouw aan alimentatie. 4.10.1. Dat betekent dat de door de vrouw gestelde voorwaarde daarmede is vervuld. Met betrekking tot de behoefte van [Y.] 4.11. Uit voormeld besteedbaar gezinsinkomen kan het volgende worden becijferd. 4.11.1. De behoefte van de kinderen van partijen ([X.] en [Y.]) over de periode 27 juli 2005 tot 1 november 2005 kan op basis van de in die periode geldende Trema-normen (leeftijd kinderen en het toe te kennen aantal punten: “0”) worden becijferd op (afgerond) € 535,- per maand, derhalve € 267,50 per kind per maand. 4.11.2. Voor zover de man in deze periode méér aan kinderalimentatie heeft betaald dan waarop [Y.], zoals hiervoor becijferd, aanspraken kan doen gelden, zal het hof – zoals in het geval van [X.] – bepalen dat geen verrekening zal plaatsvinden van hetgeen de man in deze periode méér voor [Y.] heeft betaald. Ook ten aanzien van [Y.] geldt – zoals in het geval van [X.] - dat de in het verleden teveel betaalde gelden zijn besteed en verbruikt voor het doel waarvoor zij zijn betaald. Bovendien is het inkomen van de vrouw zodanig gering (geweest), dat van haar niet kan worden gevergd dat zij hetgeen zij destijds teveel van de man heeft ontvangen aan kinderalimentatie, heeft kunnen reserveren teneinde terugbetalingen aan de man te kunnen plegen. 4.12. Vanaf 1 november 2005 is de man ten aanzien van één kind ([Y.]) alimentatieplichtig. Voor de vrouw geldt dat de man alimentatieplichtig is met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. 4.13. De behoefte van [Y.] wordt vanaf 1 november 2005 – op basis van de hiervoor beschreven financiële uitgangspunten van de partijen en het aantal kinderbijslagpunten voor [Y.] (neerkomende op “0”) volgens de tabel eigen aandeel kosten van kinderen vastgesteld op in ieder geval het door de rechtbank aan de man voor [Y.] vastgestelde bedrag van € 350,-- per maand. Het hof ziet geen reden in het door de man gestelde om van deze methode van behoefteberekening af te wijken. Huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw 4.14. De man heeft gesteld, dat de vrouw in eigen levensonderhoud zou kunnen voorzien door hetzij haar feitelijke arbeidsuren uit te breiden hetzij elders te gaan werken voor méér uren dan thans het geval is. 4.15. Ter zitting is gebleken, dat de vrouw tot omstreeks ultimo augustus 2005 als Alfahelpende heeft gewerkt op oproepbasis met een zogeheten 0-uren contract en dat zij met ingang van 22 augustus 2005 een (vaste) baan heeft van 13 uur per week. Het hof gaat er van uit, nu van het tegendeel niet is gebleken, dat het huidige tot en met 31 juli 2006 geldende dienstverband van de vrouw bij Stichting onderwijs Midden-Limburg, met ingang van 1 augustus 2006 zal worden omgezet in een vast dienstverband. 4.15.1. Uit de ter zitting verkregen informatie is gebleken, dat de vrouw over een gering opleidingsniveau beschikt en dat het huwelijk van partijen een traditioneel getint rollenpatroon heeft gekend, er op neerkomende dat de man het geld verdiende en de vrouw het huishouden verzorgde en de verzorging en opvoeding van de kinderen van partijen in belangrijke mate voor haar rekening nam. 4.15.2. Het hof is van oordeel dat het vorenstaande met zich brengt dat vooralsnog genoegzaam aannemelijk is geworden dat de vrouw thans en op korte termijn niet in staat is méér uren te werken dan de thans door haar verrichte werkzaamheden van 13 uur per week, zodat zij behoefte heeft aan partneralimentatie. 4.15.3. De vrouw heeft ter zitting verklaard de intentie te hebben om op termijn haar arbeidswerkzaamheden zodanig uit te breiden dat zij met de daaruit voortvloeiende inkomsten geheel danwel in belangrijke mate zal kunnen voorzien in de eigen kosten van haar levensonderhoud. 4.16. Nu vaststaat dat de echtscheidingsbeschikking nog niet is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand en de partneralimentatieverplichting aanvangt met ingang van de datum van die inschrijving, zal het hof voor de bepaling van de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw uitgaan van de volgende gegevens: - € 2.246,-- per maand aan netto gezinsinkomen minus - € 535,-- per maand aan behoefte van [Y.] en [X.], levert op - € 1.711,-- per maand netto voor de man en de vrouw, waarvan - circa € 1.027,-- per maand aan netto huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw. Dit bedrag is volgens vaste jurisprudentie van dit hof, 60% van het voor de man en de vrouw resterende hiervoor vermelde bedrag van € 1.711,-- per maand. 4.17. Uit de meest recente overgelegde loonspecificatie van de vrouw over de maand september 2005 blijkt, dat het netto arbeidsinkomen van de vrouw neerkomt op € 405,18 per maand. Inclusief vakantiegeld (circa 5%) komt dit neer op een eigen maandinkomen van ongeveer € 425,50 per maand netto. 4.18. De aanvullende behoefte van de vrouw aan partneralimentatie komt daarmede neer op (€ 1.027,-- – € 425,50) ongeveer € 600,-- per maand netto. Het hof ziet geen reden in het door de man gestelde om van deze – door de werkgroep alimentatienormen aanbevolen – wijze van behoefteberekening af te wijken. Draagkracht 4.19. De man stelt dat zijn draagkracht ontoereikend is om de hem opgelegde bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw en [Y.] te betalen. 4.20. Met betrekking tot de financiële situatie van de man gaat het hof uit van de navolgende gegevens. Voor zover die gegevens in hoger beroep zijn betwist, zal het hof daarop gemotiveerd ingaan bij het desbetreffende onderdeel. A. Inkomen van de man 1. ww-uitkering Vast is komen te staan dat de man met ingang van 20 mei 2005 is aangewezen op een ww-uitkering, welke uitkering voor hem inclusief vakantiegeld € 87,79 bruto per dag bedraagt, exclusief vakantiegeld neerkomende op € 81,29 bruto per dag. Uit een bij appèlschrift overgelegde ww-betaalspecificatie van 21 juli 2005 blijkt dat aan de man over de periode 6 juni 2005 tot en met 3 juli 2005 (een periode van 4 weken) een bruto uitkering is toegekend van € 1.625,80, neerkomende op € 1.103,-- netto per vier weken. Het fiscale ww-loon in die periode wordt gevormd door de netto uitkering te verhogen met de ingehouden loonheffing ad € 472,20, derhalve neerkomende op (€ 1.103 + € 472,20) € 1.575,20 per 4 weken of wel € 1.706,47 per maand. Hier dienen nog te worden bijgeteld de aanspraken vakantiegeld, die neerkomen op circa € 136,52 per maand. Het totale in aanmerking te nemen ww-fiscale loon komt daarmede op (afgerond) € 1.843,-- per maand, inclusief vakantiegeld. 2. € 4.655,-- aan gemiddeld fiscaal loon als brandweerman bij de gemeente [naam gemeente]; zoals hierboven becijferd. B. Lasten van de man 1. Wwb-norm voor een zelfstandig wonende alleenstaande, inclusief de woonkostencomponent, ingevolge de bestreden beschikking; 2. ziekenfondsverzekering: a. € 125,39 per maand aan wg- en wn-deel premie ZFW, zoals kan worden becijferd uit de overgelegde jaaropgaaf 2005 van UWV over de periode van 16 mei 2005 tot en met 31 december 2005 (zijnde een periode van circa 7,5 maand); b. € 16,-- per maand aan aanvullende verzekering; 3. € 25,-- per maand aan omgangskosten; 4. € 12,32 per maand aan premie begrafenisverzekering. C. Het hof houdt geen rekening met de door de man opgevoerde premie lijfrentepolis, nu de man ter zitting heeft gesteld dat hij deze polis zal beëindigen. Vaststelling van de alimentatie 4.21. Op grond van voormelde financiële gegevens van de man komt het hof - oordelend in principaal en in incidenteel appèl - tot de conclusie dat de man vanaf 27 juli 2005 naast de bijdrage voor [X.] tevens de door de rechtbank bij bestreden beschikking aan hem opgelegde alimentatie voor [Y.] kan betalen en dat de man naast de bijdrage voor [Y.] met ingang van de dag dat de echtscheiding van partijen is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand een partneralimentatie kan betalen van € 200,- per maand. 4.21.1. Het hof heeft bij de vaststelling van de draagkracht van de man onder meer rekening gehouden met de algemene heffingskorting en arbeidskorting, alsmede het fiscale voordeel buitengewone uitgaven kinderen en het te behalen fiscale voordeel wegens betaling partneralimentatie vanaf datum inschrijving. 4.2.1.2. De door partijen aangevoerde grieven behoeven geen nadere bespreking. Proceskosten. 4.22. De proceskosten van dit hoger beroep worden gecompenseerd, nu partijen (gewezen) echtgenoten zijn. Voor een kostenveroordeling met betrekking tot de niet-ontvankelijk verklaring van de man acht het hof derhalve geen termen aanwezig. 5. De beslissing Het hof: in het principaal en in het incidenteel appèl: met betrekking tot de uitgesproken echtscheiding: verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep, voor zover gericht tegen de uitgesproken echtscheiding; met betrekking tot de aan de man opgelegde onderhoudsbijdragen voor [X.]: bekrachtigt de beschikking, waarvan beroep, op dit onderdeel voor wat betreft de periode 27 juli 2005 tot 1 november 2005 en vernietigt die beschikking in zoverre met ingang van 1 november 2005; wijst in zoverre het hierop betrekking hebbende verzoek van de vrouw/[X.] met ingang van 1 november 2005 alsnog af; met betrekking tot de aan de man opgelegde onderhoudsbijdragen voor [Y.]: bekrachtigt de beschikking, waarvan beroep, in zoverre; met betrekking tot de aan de man opgelegde onderhoudsbijdrage voor de vrouw: vernietigt voormelde beschikking op dit onderdeel en stelt de door de man voor de vrouw te betalen partneralimentatie met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand vast op € 200,-- per maand, voor wat de nog niet verschenen termijnen betreft te voldoen bij vooruitbetaling; wijst af het meer of anders verzochte; verstaat dat geen verrekening plaatsvindt van hetgeen de man teveel aan kinderalimentatie/bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie heeft betaald in de periode tot 1 november 2005; compenseert de op het hoger beroep gevallen proceskosten tussen partijen aldus, dat ieder van hen de eigen kosten draagt; verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad. Deze beschikking is gegeven door mrs. Smeenk-van der Weijden, Philips en Van der Linden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 11 mei 2006, in tegenwoordigheid van de griffier.