Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AX1612

Datum uitspraak2006-04-12
Datum gepubliceerd2006-05-15
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/5372 WW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzoek om herziening afgewezen. Overschrijding bezwaartermijn. Niet-ontvankelijk verklaring.


Uitspraak

05/5372 WW Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 7 juli 2005, 04/1583 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 12 april 2006. I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft G. van den Oever, werkzaam als belastingadviseur bij Berk Accountants en Belastingadviseurs te Kampen, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Partijen hebben desgevraagd toestemming verleend behandeling ter zitting achterwege te laten. II. OVERWEGINGEN Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden. Bij besluit van 20 augustus 2004 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat, naar aanleiding van het verzoek namens appellant om de beslissing van 17 juli 2003 te herzien, de beslissing van 21 februari 2003 ongewijzigd blijft. Bij brief en per fax van 30 september 2004 is namens appellant tegen het besluit van 20 augustus 2004 bezwaar gemaakt. Voorts is daarbij verzocht uitstel te verlenen tot 1 november 2004 voor het indienen van een nadere motivering en herstel van eventuele andere vormgebreken. Het Uwv heeft bij brief van 6 oktober 2004 de gemachtigde van appellant verzocht om het bijgaande machtigingsformulier binnen twee weken na dagtekening van deze brief in te vullen en aan het Uwv toe te sturen. Tevens heeft het Uwv bij brief van 6 oktober 2004 aan de gemachtigde van appellant meegedeeld dat het bezwaarschrift niet voldoet aan alle wettelijke eisen omdat de gronden van het bezwaar ontbreken. Het Uwv heeft de gemachtigde van appellant bij die brief in de gelegenheid gesteld om dit verzuim binnen vier weken na dagtekening van deze brief te herstellen en daarbij tevens meegedeeld dat deze termijn niet kan worden verlengd. Daarbij is erop gewezen dat, als niet tijdig wordt gereageerd, het bezwaar niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Bij schrijven van 18 oktober 2004 heeft de gemachtigde van appellant het Uwv bericht dat de gevraagde schriftelijke machtiging reeds in de bezwaarschriftenprocedure tegen een beslissing is toegezonden. Gezien het feit dat de machtiging door appellant tot op heden niet ingetrokken is acht de gemachtigde van appellant een nieuwe machtiging volledig overbodig. Bij brief van 29 oktober 2004 heeft het Uwv de gemachtigde meegedeeld dat een nieuwe machtiging nodig is en dat voor het indienen hiervan nogmaals een termijn van twee weken wordt gesteld. Tevens heeft het Uwv de gemachtigde er op gewezen dat de termijn voor het indienen van de gronden hierdoor niet opschuift. Bij brief van 10 november 2004 heeft de gemachtigde van appellant de gronden van het bezwaar ingediend. Bij besluit van 17 november 2004 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het namens appellant gemaakt bezwaar tegen het besluit van 20 augustus 2004 niet-ontvankelijk verklaard om reden dat aan het verzoek om de gronden van het bezwaar in te dienen niet tijdig is voldaan. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Namens appellant is in hoger beroep aangevoerd -samengevat- dat de rechtbank voorbij is gegaan aan het Voorschrift Algemene wet bestuursrecht 1997 en dat de rechtbank geen motivering heeft gegeven van de rechterlijke toets van de werkwijze van het Uwv. Het Uwv heeft de bekend zijnde informatie niet mee laten wegen in het besluit op bezwaar. Voor de Raad ligt ter beantwoording de vraag voor of de rechtbank dient te worden gevolgd in haar oordeel dat het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 20 augustus 2004 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Raad overweegt als volgt. In deze zaak zijn in het bijzonder de volgende regels van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van belang. In artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb, is bepaald dat het bezwaarschrift de gronden van het bezwaar dient te bevatten. Blijkens artikel 6:6 van de Awb kan, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar, dit niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn. In zijn uitspraak van 5 april 2000, LJN AA7315, heeft de Raad overwogen dat uit de tekst van artikel 6:6 van de Awb niet blijkt dat bij het bieden van de gelegenheid om een gepleegd verzuim te herstellen, moet worden aangegeven dat het niet tijdig nakomen daarvan niet-ontvankelijkheid van een ingesteld bezwaar tot gevolg kan hebben. Anderzijds moet worden vastgesteld dat uit die bepaling ook niet volgt dat het niet tijdig herstellen van een verzuim zonder meer tot niet-ontvankelijkheid dient te leiden. Naar het oordeel van de Raad ligt het, gelet ook op de strekking van de bezwaarprocedure om belanghebbende op betrekkelijk eenvoudige wijze in de gelegenheid te stellen een besluit ter heroverweging aan het desbetreffende bestuursorgaan voor te leggen, niet in de rede dat het bestuursorgaan die heroverweging doet afstuiten op de omstandigheid dat de betrokkene niet tijdig gevolg heeft gegeven aan de mogelijkheid om een gepleegd verzuim te herstellen, zonder dat daaraan voorafgaand is aangegeven welke consequenties aan het overschrijden van de daartoe gestelde termijn verbonden kunnen zijn. Voorts heeft de Raad in die uitspraak overwogen dat de in het kader van de bezwaarprocedure van de Awb in acht te nemen zorgvuldigheid met zich brengt dat een bestuursorgaan dat de indiener van een bezwaarschrift een als fataal bedoelde termijn stelt om een gepleegd verzuim te herstellen, daarbij dient aan te geven dat bij het overschrijden van die termijn de kans bestaat dat dit niet-ontvankelijkverklaring tot gevolg zal hebben. Toegespitst op het onderhavige geval is de Raad van oordeel dat het Uwv bij brief van 6 oktober 2004 de gemachtigde van appellant duidelijk en consistent heeft geïnformeerd omtrent de uiterste termijn waarbinnen de gronden ingediend moeten zijn en dat deze termijn niet kan worden verlengd, alsmede op de mogelijkheid van een niet-ontvankelijk-verklaring bij het niet tijdig indienen van de gronden. Derhalve stelt ook de Raad vast dat de termijn voor het indienen van de gronden van het bezwaar is overschreden en dat het Uwv het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Aan een inhoudelijke beoordeling van het bezwaar kan daaromtrent niet worden toegekomen. De stelling van de gemachtigde van appellant dat belanghebbende ontvankelijk is in het door hem ingesteld bezwaar, gezien de termijnregeling in het Voorschrift Algemene wet bestuursrecht 1997 (vastgesteld door de Staatssecretaris van Financiën, Stcrt. 1997,138) kan de Raad niet volgen aangezien genoemd Voorschrift uitsluitend geldt voor procedures in de fiscale sfeer en derhalve niet van toepassing is op onderhavige procedure. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier, uitgesproken in het openbaar op 12 april 2006. (get.) C.P.J. Goorden. (get.) M.D.F. de Moor. BvW/64