Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AX1626

Datum uitspraak2006-05-03
Datum gepubliceerd2006-05-15
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/3802 WUBO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzoek om herziening uitspraak afgewezen.


Uitspraak

05/3802 WUBO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K als bedoeld in artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 17 van de Beroepswet op het verzoek om herziening van: [verzoeker], wonende te [woonplaats] (hierna: verzoeker), van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 12 mei 2005, nummer 04/3221 WUBO, in het geding tussen: verzoeker en de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster) Datum uitspraak: 3 mei 2006 I. PROCESVERLOOP Namens verzoeker heeft K. Visser, wonende te Sint-Oedenrode, om herziening verzocht van eerder vermelde uitspraak van de Raad, naar welke uitspraak hierbij wordt verwezen. Verweerster heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 maart 2006. Verzoeker is verschenen en verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T.R.A. Dircke, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad. II. OVERWEGINGEN Ingevolge artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in samenhang met artikel 17 van de Beroepswet, kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die: a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak, b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en, c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben geleid. Het (bijzondere) rechtsmiddel van herziening is niet gegeven om, anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als hiervoor bedoeld, een hernieuwde discussie over de betrokken zaak te voeren en evenmin om een discussie over de betrokken uitspraak te openen. In hetgeen namens verzoeker bij het verzoek om herziening is aangevoerd heeft de Raad geen feiten of omstandigheden kunnen ontdekken die voldoen aan de drie in artikel 8:88 van de Awb omschreven cumulatieve voorwaarden. De Raad moet dan ook vaststellen dat namens verzoeker met het onderhavige verzoek is beoogd op basis van reeds bekende gegevens een - bij het rechtsmiddel van herziening niet passende - hernieuwde discussie te voeren. Met betrekking tot de nader ingediende verklaring van J.W. Vijfhuizen-Deijkers, wonende te Nuenen, merkt de Raad op dat, daargelaten dat deze verklaring niets nieuws toevoegt aan de reeds bekende gegevens omtrent de oorlogservaringen van verzoeker, de verklaring dateert van na de uitspraak waarvan herziening is verzocht en om die reden al niet kan worden aangemerkt als een nieuw feit in de zin van artikel 8:88 van de Awb. Het voorgaande leidt de Raad tot de slotsom dat het verzoek om herziening dient te worden afgewezen. De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb inzake een vergoeding van proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Wijst het verzoek om herziening af. Deze uitspraak is gedaan door C.G. Kasdorp. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2006. (get.) C.G. Kasdorp. (get.) J.P. Schieveen. HD 27.03