Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AX1808

Datum uitspraak2006-05-15
Datum gepubliceerd2006-05-16
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers304238 / AO VERZ 06-404
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton


Indicatie

Verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens een dringende reden, te weten werkweigering. De kantonrechter wijst het verzoek af, aangezien de verzuimbegeleiding van de arbeidsongeschikte werknemer in strijd met de voorgeschreven regelgeving niet is verzorgd door een zelfstandig gecertificeerde arbo-dienst. Van werkweigering is geen sprake, nu niet vastgesteld is kunnen worden dat de werknemer in staat kon worden geacht tot het verrichten van arbeid.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector kanton Locatie Haarlem zaak/rolnr.: 304238 / AO VERZ 06-404 datum uitspraak: 15 mei 2006 BESCHIKKING VAN DE KANTONRECHTER inzake INTERMEZZO COÖPERATIE U.A., h.o.d.n. ‘t Muzenhuis te Haarlem verzoeker hierna te noemen gemachtigde mr. L.F. Jansen tegen [verweerder] te [woonplaats] verweerder hierna te noemen [verweerder] gemachtigde mr. M.J. Gerrits De procedure. 1. Op 7 maart 2006 is ter griffie een verzoek-schrift ontvangen van ‘t Muzenhuis, strekkende tot ontbinding van de tussen partijen bestaande arbeidsovereen-komst. [verweerder] heeft daarop een verweerschrift ingediend, welk ver-weer-schrift op 4 mei 2006 ter griffie is binnengekomen. 2. Op 8 mei 2006 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek plaats gehad. Partijen hebben aldaar hun standpunten nader toegelicht en door hun gemachtigden doen toelichten. Door de gemachtigde van [verweerder] zijn pleit-aantekenin-gen overgelegd. Door beide par-tijen zijn producties in het geding gebracht. Door de grif-fier is van het ter zitting verhandelde aanteke-ning gehouden. 3. Ter zitting is de uitspraak bepaald op heden. 4. De kantonrechter heeft kennis genomen van voormelde stuk-ken waarvan de inhoud als hier herhaald moet worden be-schouwd. De feiten. 5. [verweerder], 35 jaar oud, is sedert 19 februari 2002 bij ‘t Muzenhuis in dienst als slagwerkdocent. 6. [verweerder] heeft zich op 3 januari 2006 ziek gemeld met knieklachten. Op 17 januari 2006 heeft VVN West een telefonisch consult uitgevoerd met betrekking tot [verweerder]. In afwachting van een diagnostisch onderzoek en verdere behandeling heeft VVN West [verweerder] in staat geacht tot het verrichten van zijn werkzaamheden, waarbij VVN West wel beperkingen zag met betrekking tot autorijden, langdurig staan en lopen, knielen en hurken, zwaar tillen, duwen en trekken. 7. ‘t Muzenhuis heeft [verweerder] vervolgens uitgenodigd om aan het werk te gaan, waarbij is aangegeven dat het drumstel door ‘t Muzenhuis wordt opgebouwd en tevens vervoer is aangeboden. [verweerder] heeft geweigerd aan dat verzoek te voldoen. 8. Op 3 februari 2006 heeft VVN West [verweerder] thuis gecontroleerd. Naar aanleiding van dat bezoek heeft VVN West te kennen gegeven dat werkhervatting mogelijk is, waarbij het drumstel moet worden klaargezet en [verweerder] een brace of achterspalk kan dragen ter bescherming van zijn knie. ‘t Muzenhuis heeft [verweerder] vervolgens diverse malen uitgenodigd om aan de slag te gaan, doch tevergeefs. 9. ‘t Muzenhuis heeft, aangezien zij de ziekmelding van [verweerder] op 3 januari 2006 niet vertrouwde, Bureau de Rijk (een observatiebureau) ingeschakeld voor de periode 5 januari 2006 tot 10 februari 2006. 10. Eerst op 15 maart 2006 (‘t Muzenhuis had toen reeds het voorliggende verzoekschrift ingediend) is [verweerder] door een bedrijfsarts gezien, is zijn situatie door een deskundige medisch beoordeeld en is een probleemanalyse en een FML (functie mogelijkheden lijst) gemaakt. De bedrijfsarts acht [verweerder] gedeeltelijk inzetbaar voor het eigen werk. Het verzoek. 11. ‘t Muzenhuis grondt het verzoek primair op een dringende reden, subsi-diair op veranderingen in omstandigheden. In dat kader voert ‘t Muzenhuis ondermeer aan dat [verweerder] zonder deugdelijke grond weigert passende arbeid te verrichten, dit terwijl hij daartoe wel in staat is en hij daartoe door ‘t Muzenhuis ook in staat is gesteld. Het verweer. 12. [verweerder] heeft het door ‘t Muzenhuis verzochte en daartoe aange-voerde gemotiveerd bestreden. Zo het onverhoopt tot een ontbinding mocht komen maakt [verweerder] aanspraak op een vergoeding ex art. 7:685, lid 8 BW. De ontbinding. 13. De primaire grond kan het verzoek niet dragen. De verzuimbegeleiding van [verweerder] in de periode na 3 januari 2006 is, in strijd met de voorgeschreven regelgeving dienaangaande, niet verzorgd door een zelfstandig gecertificeerde externe arbodienst en heeft ook niet plaats gehad onder de verantwoordelijkheid/supervisie van een geregistreerde bedrijfsarts. De werkzaamheden en/of bevindingen van VVN West komt geen betekenis toe nu dit bedrijf niet zelf een gecertificeerde arbodienst is, maar op basis van een overeenkomst met Apac Arbodiensten, een wel gecertificeerde arbodienst, gebruik maakt van de arbocertificering van dat bedrijf. VVN West is niet zelfstandig beoordeeld of zij zelf aan de eisen die aan een arbodienst gesteld worden, voldoet. Tot 15 maart 2006 is derhalve niet vastgesteld kunnen worden dat [verweerder] op enig moment na 3 januari 2006 tot enige vorm van werkhervatting in staat moest worden geacht. Van werkweigering zoals ‘t Muzenhuis stelt kan dan ook geen sprake zijn, derhalve ook niet van een dringende reden. 14. Mogelijk dat door de gang van zaken na 3 januari 2006 en de wijze waarop ‘t Muzenhuis op een en ander gereageerd heeft, de arbeidsrelatie van partijen onder druk is komen te staan en tot enige verstoring heeft geleid. Als dit zo is, dan is dat, naar het de kantonrechter voorkomt, echter toe te schrijven aan ‘t Muzenhuis. Vooralsnog is evenwel onvoldoende aannemelijk geworden dat de arbeidsrelatie van partijen dermate uit het evenwicht is geraakt dat het tussen hen niet meer tot een vruchtbare samenwerking kan komen. In dit verband is relevant dat [verweerder] zijn dienstverband met ‘t Muzenhuis graag gehandhaafd wenst te zien alsmede dat er zich aan de kant van [verweerder] geen feiten en/of omstandigheden hebben voorgedaan waarop ‘t Muzenhuis het vertrouwen in [verweerder] op goede gronden heeft kunnen verliezen, in ieder geval zijn dergelijke gronden door ’t Muzenhuis niet aangevoerd danwel aannemelijk gemaakt. Van ‘t Muzenhuis mag als goed werkgever verwacht worden dat zij zich “herpakt”. De kantonrechter oordeelt dat van verandering in de omstandigheden geen sprake is. 15. Gelet op hetgeen onder 13. en 14. is overwogen moet de conclusie zijn dat het verzoek van ’t Muzenhuis moet worden afgewezen. 16. De kantonrechter kan in het kader van deze verzoekschriftprocedure geen uitspraak doen over het [verweerder] nog toekomende salaris vanaf 16 februari 2006. Het moge echter duidelijk zijn dat waar de kantonrechter het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van partijen afwijst er voor ‘t Muzenhuis geen grond kan zijn de loonbetaling aan [verweerder] nog verder achterwege te laten, uiteraard op voorwaarde dat [verweerder] zich voor de bedongen arbeid beschikbaar houdt en hij geheel of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is. Slechts bij nieuwe feiten en/of omstandigheden zou een salarisbetaling wederom gestaakt kunnen worden. De kosten. 17. De kantonrech-ter ziet in de relatie waarin partijen tot elkaar staan als werkgever en werknemer aanlei-ding de kosten van deze proce-dure te compenseren, in dier voege dat iedere partij de eigen kosten draagt. B E S C H I K K I N G : De kantonrechter: wijst het verzoek af, compenseert de proceskosten, in dier voege dat iedere partij de eigen kosten draagt. verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad. Aldus gegeven door mr. S.R. Mellema, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2006 in tegenwoordigheid van de grif-fier.