Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AX2061

Datum uitspraak2006-05-09
Datum gepubliceerd2006-05-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200602665/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 14 februari 2006 heeft verweerder aan [vergunninghoudster] een vergunning, als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, aanhef en onder a en c van de Wet milieubeheer, verleend voor het oprichten en in werking hebben van een champignonkwekerij gelegen op het perceel [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 23 februari 2006 ter inzage gelegd.


Uitspraak

200602665/2. Datum uitspraak: 9 mei 2006 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: [verzoekers], wonend te [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van Zaltbommel, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 14 februari 2006 heeft verweerder aan [vergunninghoudster] een vergunning, als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, aanhef en onder a en c van de Wet milieubeheer, verleend voor het oprichten en in werking hebben van een champignonkwekerij gelegen op het perceel [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 23 februari 2006 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 6 april 2006, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld. Bij separate brief van 6 april 2006, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op dezelfde datum, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 2 mei 2006, waar verzoekers in persoon en bijgestaan door mr. P.J.G. Poels, advocaat te Nijmegen, en verweerder, vertegenwoordigd door S. Wakelkamp, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord vergunninghoudster, vertegenwoordigd door [gemachtigde]. 2.    Overwegingen 2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.2.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten, op dit geding van toepassing blijft. 2.3.    De inrichting zoals deze is aangevraagd en vergund, bestaat onder meer uit een nog te bouwen verpakkingsruimte. Verzoekers hebben om schorsing van het bestreden besluit verzocht omdat zij vrezen dat vergunninghoudster zal starten met de bouw van de verpakkingsruimte alvorens op hun beroep tegen het bestreden besluit is beslist. Verzoekers vrezen onder meer door het gebruik van de verpakkingsruimte geluidhinder te zullen ondervinden. 2.4.    Verzoekers betogen dat het akoestisch rapport van 3 februari 2006, dat deel uitmaakt van de vergunning, onzorgvuldig tot stand is gekomen. Hiertoe voeren zij onder meer aan dat in het rapport de geluidbelasting van het stationair draaien van vrachtwagenmotoren op het terrein van de inrichting is onderschat, doordat die geluidbron is gemodelleerd op 0 meter hoogte in plaats van 1 à 1,5 meter hoogte. 2.4.1.    Verweerder heeft ter zitting erkend dat in het akoestisch rapport een onjuiste bronhoogte van het stationair draaien van vrachtwagenmotoren is gebruikt. Met betrekking tot een door hem gemaakte herberekening, waarbij de voornoemde geluidbron is gemodelleerd op 0,75 meter hoogte, heeft verweerder erkend dat deze onvoldoende betrouwbaar is. 2.4.2.     Vergunninghoudster heeft ter zitting medegedeeld dat zij na het verlenen van de daarvoor benodigde bouwvergunning direct zal beginnen met de bouw van de verpakkingsruimte. Verweerder heeft ter zitting gesteld dat de bouwvergunning voor de verpakkingsruimte vermoedelijk zal worden verleend. 2.5.    Gelet op het vorenstaande en na afweging van de betrokken belangen ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek toe te wijzen en het bestreden besluit te schorsen. De overige gronden behoeven geen bespreking meer. 2.6.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3.    Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zaltbommel van 14 februari 2006; II.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Zaltbommel tot vergoeding van bij verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Zaltbommel aan verzoekers onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; III.    gelast dat de gemeente Zaltbommel aan verzoekers het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat. w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd    w.g. Melse Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2006 191-442.