Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AX2069

Datum uitspraak2006-05-17
Datum gepubliceerd2006-05-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200509378/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 2 maart 2005 heeft verweerder een melding, als bedoeld in artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer van [vergunninghoudster] van 31 januari 2005 geweigerd voor een verandering van een viskwekerij en land- en tuinbouwbedrijf, gelegen op het perceel [locatie] te [plaats].


Uitspraak

200509378/1. Datum uitspraak: 17 mei 2006 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant], wonend te [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 2 maart 2005 heeft verweerder een melding, als bedoeld in artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer van [vergunninghoudster] van 31 januari 2005 geweigerd voor een verandering van een viskwekerij en land- en tuinbouwbedrijf, gelegen op het perceel [locatie] te [plaats]. Bij besluit van 21 september 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 2 maart 2005 herroepen en daarvoor in de plaats de melding op grond van artikel 8.19, tweede lid van de Wet milieubeheer geaccepteerd. Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 27 oktober 2005, bij verweerder ingekomen op 31 oktober 2005, bezwaar gemaakt. Bij brief van 9 november 2005 heeft verweerder, met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, het bezwaarschrift ter behandeling als beroepschrift doorgezonden aan de Afdeling. De gronden zijn aangevuld bij brief van 18 januari 2006. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 april 2006, waar appellant, in persoon en vertegenwoordigd door mr. S.D. van Reenen, en verweerder, vertegenwoordigd door M.L. Hendrikx, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord vergunninghoudster, vertegenwoordigd door [directeur]. 2.    Overwegingen 2.1.    Op 1 december 2005 zijn de wet van 16 juli 2005, houdende wijziging van de Wet milieubeheer en de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Stb. 2005, 432), en het besluit van 8 oktober 2005, houdende wijziging van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Stb. 2005, 527), in werking getreden. Nu het bestreden besluit vóór 1 december 2005 is genomen, moet dit worden beoordeeld aan de hand van het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wet en dit besluit. 2.2.    Bij besluit van 24 januari 1994 heeft verweerder krachtens de Hinderwet aan [vergunninghoudster] een vergunning verleend voor het oprichten en in werking hebben van een viskwekerij en land- en tuinbouwbedrijf.    De melding heeft betrekking op het plaatsen van ruimere bassins in verband met het welzijn van dieren. Daarnaast heeft de melding betrekking op dagrecreatie - waarbij bezoekers de onderhavige inrichting kosteloos kunnen bezichtigen -, houtproductie en een waterberging.Ingevolge artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer geldt een voor een inrichting verleende vergunning tevens voor veranderingen van de inrichting of van de werking daarvan die niet in overeenstemming zijn met de voor de inrichting verleende vergunning of de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften, maar die niet leiden tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan die de inrichting ingevolge de vergunning en de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften mag veroorzaken, onder de voorwaarde dat:    a. deze veranderingen niet leiden tot een andere inrichting dan waarvoor vergunning is verleend;    b. het voornemen tot het uitvoeren van de verandering door de vergunninghouder schriftelijk overeenkomstig de krachtens het zevende lid, onder a, gestelde regels aan het bevoegd gezag is gemeld, en    c. het bevoegd gezag aan de vergunninghouder schriftelijk heeft verklaard dat de voorgenomen verandering voldoet aan de aanhef en onderdeel a en de verandering naar zijn oordeel geen aanleiding geeft tot toepassing van de artikelen 8.22, 8.23 of 8.25. 2.4.    Appellant betoogt dat de melding in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan.    De Afdeling overweegt dat gelet op het bepaalde in artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer mogelijke strijd met het bestemmingsplan geen grond is om de melding te weigeren. Deze beroepsgrond kan niet slagen. 2.5.    Appellant stelt dat de gemelde waterberging en houtproductie tot een andere inrichting zullen leiden dan waarvoor de vergunning is verleend. Daarnaast betoogt hij dat de gemelde activiteiten deels buiten de grenzen van de vergunde inrichting vallen.   2.5.1.    De Afdeling stelt voorop dat de melding niet kan worden geweigerd enkel op grond van de omstandigheid dat de gemelde activiteiten destijds niet zijn vergund. Ook de enkele omstandigheid dat de grenzen van de inrichting na de melding wijzigen is geen grond om een melding te weigeren. Eerst indien niet wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer moet de melding worden geweigerd.    Niet is gebleken dat de gemelde houtproductie en de waterberging zodanig ingrijpend gewijzigd zijn dat hierdoor een andere inrichting ontstaat dan waarvoor vergunning is verleend. Deze beroepsgronden falen derhalve. 2.6.    Appellant voert met betrekking tot de gemelde dagrecreatie aan dat verweerder onvoldoende heeft onderzocht of deze activiteit niet zal leiden tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan ingevolge de geldende vergunning is toegestaan. Hiertoe voert hij aan dat niet is onderzocht hoeveel bezoekers de inrichting in dit verband zullen aandoen en wat daarmee samenhangend de toename van het aantal verkeersbewegingen zal zijn. In dit verband wijst hij verder nog op mogelijke parkeerhinder. 2.6.1.    Verweerder stelt dat nu de bezichtiging van de inrichting kosteloos is, dit niet als een bedrijfsmatig onderdeel kan worden beschouwd en om deze reden geen verandering van de inrichting oplevert. 2.6.2.    Een melding mag niet worden geaccepteerd indien de gemelde verandering leidt tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan die ingevolge de vergunning mogen worden veroorzaakt.    In de geldende vergunning zijn geen voorschriften gesteld voor indirecte geluidhinder en parkeerhinder. Dit betekent dat voor de omvang van indirecte geluidhinder en parkeerhinder die de inrichting op grond van die vergunning mag veroorzaken, de vergunde situatie bepalend is. Dagrecreatie is in de geldende vergunning niet vergund. Het feit dat deze activiteit kosteloos zal zijn, doet niets af aan de eventuele gevolgen voor het milieu die deze gemelde activiteit met zich kan brengen. Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat de gemelde dagrecreatie ten opzichte van de vergunde situatie niet zal leiden tot extra verkeersbewegingen van en naar de inrichting die aan de inrichting kunnen worden toegerekend en tot parkeerhinder. Derhalve moet worden aangenomen dat de gemelde dagrecreatie leidt tot andere dan wel grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan de vergunde situatie. Dat deze hinder mogelijk gering van omvang zal zijn, maakt dit niet anders.    Gezien het vorenstaande heeft verweerder de melding in zoverre in strijd met artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer geaccepteerd. 2.7.    Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. 2.8.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart het beroep gegrond; II.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende van 21 september 2005; III.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 680,37 (zegge: zeshonderdtachtig euro en zevenendertig cent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Heeze-Leende aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; IV.    gelast dat de gemeente Heeze-Leende aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. H. Beekhuis, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, ambtenaar van Staat. w.g. Beekhuis    w.g. De Vink Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2006 154-517.