Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AX4048

Datum uitspraak2006-05-11
Datum gepubliceerd2006-05-23
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers1177/05 GDW
Statusgepubliceerd
SectorNotariskamer


Indicatie

Het handelen kan de kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet verweten worden, nu hij als kandidaat-gerechtsdeurwaarder, niet tevens lid van de maatschap [...], niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor het handelen van de medewerkers van het gerechtsdeurwaarderskantoor van die maatschap.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER Beslissing van 11 mei 2006 in de zaak onder rekestnummer 1177/05 GDW van: [...], wonende te [...], APPELLANT t e g e n 1. [...], 2. [...], 3. [...], toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarders te [...], GEïNTIMEERDEN, gemachtigde: [...]. 1. Het geding in hoger beroep 1.1. Ter griffie van het hof alhier is op 2 augustus 2005 ingekomen een verzoekschrift - met bijlagen - van appellant, verder te noemen klager, waarbij hij tijdig hoger beroep instelt tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, verder te noemen de kamer, van 5 juli 2005, waarbij de klacht van klager tegen geïntimeerden, verder te noemen de kandidaat-gerechtsdeurwaarders, op één onderdeel gegrond is verklaard zonder oplegging van een maatregel en voor het overige ongegrond is verklaard. 1.2. Van de zijde van de kandidaat-gerechtsdeurwaarders is geen verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen. 1.3. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 23 maart 2006, alwaar klager is verschenen en het woord heeft gevoerd. De gemachtigde van de kandidaat-gerechtsdeurwaarders heeft, bij brief bij de griffie van het hof ingekomen op 21 maart 2006, laten weten dat zijn cliënten niet ter terechtzitting zullen verschijnen en zich refereren aan het oordeel van het hof. 2. De stukken van het geding Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de behandeling van de zaak in eerste aanleg, alsmede van de hiervoor vermelde stukken. 3. De feiten Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat het hof ook van die feiten uitgaat. 4. Het standpunt van klager 4.1. Klager verwijt kandidaat-gerechtsdeurwaarder sub 1. dat hij beslag heeft gelegd onder zijn werkgever, ondanks het door klager ingestelde hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank te Dordrecht, welke beschikking bij beschikking van het hof te ’s-Gravenhage van 4 december 2002 is vernietigd. Tevens is eind december 2002 de werkgever van klager verzocht om nogmaals € 8.782,60 op het salaris van klager in te houden. De kandidaat-gerechtsdeurwaarder heeft het beslag gehandhaafd tot 30 maart 2004, terwijl klager het verschuldigde reeds had voldaan op 21 november 2002. 4.2. Voorts wordt de kandidaat-gerechtsdeurwaarders verweten dat zij een brief van 26 augustus 2002 hebben verstuurd aan de advocaat van de ex-echtgenote van klager, verder te noemen de advocaat, waaruit zou blijken dat zij een vooringenomen standpunt zouden hebben, waardoor de rechtsgang wordt belemmerd. 4.3. Vervolgens verwijt klager de kandidaat-gerechtsdeurwaarder sub 2 dat hij op 23 februari 1999 beslag heeft gelegd onder [...] BV. Dit bedrijf bestaat niet en het adres bestaat eveneens niet. Bovendien is klager niet werkzaam bij dat bedrijf en zijn zijn adresgegevens onjuist vermeld in het exploot. De door de kandidaat-gerechtsdeurwaarder aan de secretaresse uitgereikte stukken hebben wekenlang door het bedrijf gezworven, waardoor de goede naam en eer van klager is aangetast. 4.4. Kandidaat-gerechtsdeurwaarder sub 3 wordt verweten dat hij op 23 april 1998 een dagvaarding ten name van klager heeft uitgebracht op een adres waar klager niet meer woonde. Hierdoor is klager bij verstek veroordeeld. Doordat de dagvaarding is uitgebracht op het briefpapier van de advocaat, wordt de schijn gewekt dat er een innige verstandhouding bestaat tussen de kandidaat-gerechtsdeurwaarders en de advocaat. 4.5. Ten slotte verwijt klager de kandidaat-gerechtsdeurwaarders dat de door hem ontvangen stukken onjuistheden bevatten en niet zijn ondertekend. Op verzoeken om informatie van klager, alsmede van de advocaat en de werkgever van klager wordt niet adequaat gereageerd door de kandidaat-gerechtsdeurwaarders. 5. Het standpunt van de kandidaat-gerechtsdeurwaarders 5.1. De kandidaat-gerechtsdeurwaarders betwisten de stellingen van klager gedeeltelijk en verweren zich als volgt. 5.2. Kandidaat-gerechtsdeurwaarder sub 1. heeft ten aanzien van het gelegde beslag ondanks het hoger beroep betoogd dat hij conform de opdracht heeft voldaan aan zijn ministerieplicht. Daarbij komt dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Ten aanzien van de brief van 20 december 2002 erkent de kandidaat-gerechtsdeurwaarder dat de inhoud van deze brief, die door één van de medewerkers van kantoor is verstuurd, afbreuk doet aan de - naar blijkt uit de inhoud van de beschikking van het hof te ‘s-Gravenhage - rechtens ontstane nieuwe situatie. Naar aanleiding van de brief van 23 maart 2004 van zijn opdrachtgever heeft de kandidaat-gerechtsdeurwaarder het beslag onder de werkgever van klager terstond opgeheven. 5.3. Inzake de inhoud van de brief van 26 augustus 2002 wijzen de kandidaat-gerechtsdeurwaarders er op dat dit betreft de objectieve beschrijving van de inhoud van de zaak en is gericht op de zakelijke relatie met de opdrachtgever in casu de advocaat. Van belemmering van de rechtsgang is geen sprake. 5.4. Met betrekking tot het derdenbeslag van 23 februari 1999, onderschrijven de kandidaat-gerechtsdeurwaarders de juistheid van de stelling van klager dat de straatnaam niet correct is weergegeven in het proces-verbaal. Door middel van een renvooi in de linker benedenhoek heeft de kandidaat-gerechtsdeurwaarder sub 2. de omissie hersteld. Met betrekking tot het klachtonderdeel betreffende het bestaan van de naam van het bedrijf hebben de kandidaat-gerechtsdeurwaarders naar voren gebracht dat de registratie van het bedrijf in de registers van de Kamer van Koophandel in 1997 na verplaatsing is beëindigd. Hierna heeft het bedrijf in een andere regionale Kamer van Koophandel een andere inschrijving gekregen, maar is niet opgehouden te bestaan en is onderdeel gebleven van [...], waar klager werkzaam is. De kandidaat-gerechtsdeurwaarder acht zich vervolgens niet verantwoordelijk voor de interne verwerking binnen [...] van het uitgereikte stuk, nu het proces-verbaal daartoe aan de daartoe geëigende persoon is overhandigd. 5.5. Naar aanleiding van de klacht van klager met betrekking tot het uitbrengen van een dagvaarding op zijn oude adres op 23 april 1998 heeft de kandidaat-gerechtsdeurwaarder sub 3. betoogd dat hij is uitgegaan van de aan hem verstrekte GBA-gegevens door de advocaat. Hij mocht hiervan uitgaan omdat de advocaat een professionele rechtshulpverlener is. Een verzoek van de advocaat om de meest recente gegevens met betrekking tot het adres van klager na te trekken heeft hem niet bereikt. Bovendien was de situatie op het voormalig woonadres van klager niet van dien aard dat de kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet kon vermoeden dat klager er niet meer woonde. Het betreft namelijk een appartementencomplex. Ten aanzien van het klachtonderdeel met betrekking tot het briefpapier heeft de kandidaat-gerechtsdeurwaarder naar voren gebracht dat het gebruikelijk is dat het exploot in concept wordt aangeleverd op het briefpapier van de betrokken advocaat en dat de desbetreffende gerechtsdeurwaarder de verdere gegevens invult. Van een innige verstandhouding is dan ook geen sprake. 5.6. Ten slotte merken de kandidaat-gerechtsdeurwaarders op dat, voor zover klager klaagt over incorrecte en niet ondertekende stukken en over het niet verstrekken van informatie, klager deze klacht niet nader heeft geformuleerd. 6. De beoordeling 6.1. Ter terechtzitting van het hof heeft klager de klachtonderdelen zoals geformuleerd in de rubrieken 4.3. en 4.4. ingetrokken, zodat het hof hierover geen oordeel hoeft te geven. 6.2. Met de kamer is het hof van oordeel dat als uitgangspunt het bepaalde geldt zoals in artikel 11 Gerechtsdeurwaarderswet is geformuleerd. Hieruit volgt dat behoudens de uitzonderingen zoals in dit artikel genoemd, de kandidaat-gerechtsdeurwaarder dient te voldoen aan zijn ministerieplicht. Dit houdt in dat, nu de beschikking van de rechtbank uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, de kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet anders kon doen, dan gevolg geven aan de opdracht van de advocaat. Dit geldt evenzeer ten aanzien van het gelegde beslag. Het is aan de opdrachtgever de kandidaat-gerechtsdeurwaarder dienaangaande te instrueren. Ten aanzien van de brief van 20 december 2003, het hof leest 20 december 2002, is het hof van oordeel dat zoals ook door de kandidaat-gerechtsdeurwaarder sub 1. is erkend, de inhoud van deze brief afbreuk doet aan het bepaalde in de beschikking van het hof van 4 december 2002. Dit klachtonderdeel is terecht voorgesteld, echter dit handelen kan deze kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet verweten worden, nu hij als kandidaat-gerechtsdeurwaarder, niet tevens lid van de maatschap [...], niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor het handelen van de medewerkers van het gerechtsdeurwaarderskantoor van die maatschap. Het hof zal de beslissing van de kamer op dit punt vernietigen. 6.3. Voor de overige klachtonderdelen zoals genoemd in rubriek 4.2 en 4.5 heeft het onderzoek in hoger beroep naar het oordeel van het hof niet geleid tot de vaststelling van andere feiten dan wel andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de kamer, waarmee het hof zich verenigt. 6.4. Hetgeen klager verder nog naar voren heeft gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven. 6.5. Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing. 7. De beslissing Het hof: - bevestigt de beslissing van de kamer, behoudens de klacht met betrekking tot de inhoud van de brief van 20 december 2002; - vernietigt de beslissing in zoverre; - verklaart klager niet ontvankelijk in dit klachtonderdeel. Deze beslissing is gegeven door mrs. A.L.G.A. Stille, P.J.N. van Os en L.J. Saarloos en in het openbaar uitgesproken op donderdag 11 mei 2006 door de rolraadsheer. Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam Beschikking van 5 juli 2005 als bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met zaaknummer 204.2004 van: [ ], wonende te [ ], klager, tegen: 1. [ ], 2. [ ], 3. [ ], toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarders te [ ], beklaagden, gemachtigde [ ]. Verloop van de procedure Bij brief met bijlagen van 21 juni 2004 heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagden, hierna de gerechtsdeurwaarders. Bij brief met bijlagen van 28 juli 2004 heeft [ ] namens de gerechtsdeurwaarders een verweerschrift ingediend tegen de klacht. De klacht is behandeld ter terechtzitting van 24 mei 2005, alwaar klager en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarders zijn verschenen Van de behandeling ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt. De uitspraak is bepaald op 5 juli 2005 Gronden van de beslissing 1. De Feiten Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden: a) Bij exploot van 23 april 1998 is klager ter zake van een verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap gedagvaard voor de rechtbank [ ]. De dagvaarding is uitgebracht door gerechtsdeurwaarder sub 3 aan het adres [ ] te [ ]. b) Bij exploot van 23 februari 1999 is ten laste van klager beslag gelegd onder diens werkgever, de besloten vennootschap [ ] gevestigd te [ ] aan de [ ]. c) Bij uitvoerbaar bij voorraad gegeven beschikking van 29 augustus 2001 heeft de rechtbank te [ ] een eerder door die rechtbank bij beschikking van 9 juli 1997 vastgestelde alimentatieverplichting gewijzigd en klager veroordeeld tot betaling van alimentatie van ƒ 2.950,00 per maand met ingang van 1 januari 2000. d) Bij exploot van 1 februari 2002 is ten laste van klager beslag gelegd onder zijn werkgever. Het beslag is gelegd door gerechtsdeurwaarder sub.1. Bij exploot van 4 maart 1999 is het beslag aan klager overbetekend op het adres [ ] te [ ]. e) Bij brief van 26 augustus 2002 heeft de gerechtsdeurwaarder aan zijn opdrachtgever voor zover hier van belang onder meer geschreven:”In opgemelde zaak hebben wij van een van u medewerkers vernomen dat tegen u een klacht is ingediend door debiteur (klager: toevoeging Kamer). Wij zullen alle mogelijke medewerking verlenen zodat u de zaak voor U tot een goed einde kunt brengen….” f) Bij beschikking van 4 december 2002 heeft het Gerechtshof te [ ] de door de rechtbank te [ ] op 29 augustus 2001 gegeven beschikking vernietigd en de door klager verschuldigde alimentatie met ingang van 1 januari 2005 bepaald op ƒ 2.000,- per maand. g) Bij brief van 20 december 2002 hebben de gerechtsdeurwaarders de werkgever van klager onder meer geschreven:”Naar aanleiding van ons gesprek heden ochtend delen wij u mede dat het beslag dient te worden gehandhaafd. Momenteel heeft de debiteur een achterstand in de betalingen van € 8782.60. De hoogte van de vordering kan nog verder oplopen omdat het een alimentatiezaak betreft. Wij verzoeken u derhalve om het beslag tot nader order uit te voeren….”. h) Bij brieven van 6 maart en 9 april 2003 heeft de opdrachtgever de gerechtsdeurwaarders verzocht het dossier aan te houden in verband met onderhandelingen tussen partijen. i) Bij brief van 23 maart 2004 heeft de opdrachtgever de gerechtsdeurwaarders medegedeeld dat het onder de werkgever van klager gelegde beslag kon worden opgeheven en het dossier kon worden gesloten. 2. De klacht Klager verwijt de gerechtsdeurwaarders het navolgende. A. Gerechtsdeurwaarder sub 1. heeft beslag gelegd onder zijn werkgever ondanks het feit dat het door hem tegen de door de rechtbank gegeven beschikking aangespannen hoger beroep nog aanhangig was. Het Gerechtshof te [ ] heeft de beschikking van de rechtbank [ ] bij beschikking van 4 december 2002 vernietigd. Desondanks werd zijn werkgever eind december door de gerechtsdeurwaarders verzocht het beslag te handhaven en medegedeeld dat klager een betalingsachterstand had van € 8782,60. Het beslag is door de gerechtsdeurwaarders eerst opgeheven op 30 maart 2004, terwijl klager het verschuldigde reeds op 21 november 2002 had voldaan. B. Naar aanleiding van een door hem bij de Raad van Discipline ingediende klacht tegen de advocaat van zijn ex-echtgenote, hebben de gerechtsdeurwaarders deze advocaat bij brief van 26 augustus 2002 medegedeeld dat zij alles zullen doen om de zaak tot een goed einde te brengen. Kennelijk gaat de relatie van de gerechtsdeurwaarders met de advocaat boven een eerlijke rechtsgang. C. Gerechtsdeurwaarder sub 2 heeft op 23 februari 1999 beslag gelegd bij een bedrijf aan een adres die beiden niet bestaan. Klager was ook niet werkzaam bij dat bedrijf en zijn in het exploot vermelde adresgegevens waren ook onjuist. Daarnaast heeft de gerechtsdeurwaarder de stukken uitgereikt aan een secretaresse waardoor de stukken wekenlang door het bedrijf hebben gezworven. Hierdoor is zijn goede naam en eer aangetast. D. Op 23 april1998 heeft gerechtsdeurwaarder sub 3 een dagvaarding uitgebracht aan een adres waar hij niet meer woonachtig was. Hierdoor is klager bij verstek veroordeeld tot het betalen van alimentatie. Kennelijk heeft de gerechtsdeurwaarder zijn adresgegevens niet geverifieerd want dan zou hij hebben bemerkt dat klager op een ander adres stond ingeschreven. Ook is de dagvaarding uitgebracht op briefpapier van de advocaat. Dit geeft volgens klager de verhouding tussen de advocaat en de gerechtsdeurwaarders weer. E. De door klager van de gerechtsdeurwaarders ontvangen stukken bevatten in meerdere mate onjuistheden. Daarnaast wordt geen enkel schrijven ondertekend en bij telefonische contacten krijgt klager te maken met een eindeloze reeks van andere medewerkers en verschuilt men zich achter dossiernummers. Zowel zijn advocaat als zijn werkgever hebben geen correcte antwoorden op zowel schriftelijk als telefonisch gestelde vragen gekregen. 3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarders De gerechtsdeurwaarders hebben de klacht gemotiveerd bestreden. Voor zover nodig wordt op dit verweer hierna ingegaan. 4. Beoordeling van de klacht 4.1 Alvorens tot beoordeling van de klacht over te gaan overweegt de Kamer dat inzake handelingen van een gerechtsdeurwaarder welke zijn gelegen vóór de inwerkingtreding van de Gerechtsdeurwaarderswet op 15 juli 2001 geldt dat blijkens geldende jurisprudentie van het Gerechtshof te Amsterdam het overgangsrecht met zich brengt dat het handelen of nalaten van een gerechtsdeurwaarder (of van diens onder zijn verantwoordelijkheid werkzame medewerker) van vóór 15 juli 2001 is onderworpen aan de voordien geldende regelgeving, tenzij de norm van artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet voor de gerechtsdeurwaarder gunstiger is. De klacht dient wel te zijn ingediend binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM en moet betrekking hebben op handelen of nalaten van de gerechtsdeurwaarder in strijd met de ten tijde van dat handelen of nalaten geldende normen. 4.2 Getoetst aan deze maatstaf is de Kamer van oordeel dat klager in zijn klachten als vermeld onder C en D niet ontvankelijk dient te worden verklaard. Vast staat dat het door de gerechtsdeurwaarder sub 3 gelegde beslag op 4 maart 1999 is overbetekend aan het juiste adres van klager zodat klager op dat moment wetenschap kreeg van het gelegde beslag. Eveneens staat vast dat klager op 7 mei 1998 heeft kennisgenomen van de dagvaarding als vermeld onder klachtonderdeel D. Nu deze klachten eerst 5 respectievelijk 6 jaar na dato zijn ingediend, zijn deze niet ingediend binnen de redelijke termijn als hiervoor onder 4.1 vermeld. 4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel A geldt als uitgangspunt dat ingevolge het bepaalde in artikel 11 van de Gerechtsdeurwaarderswet de gerechtsdeurwaarder, behoudens de in dit artikel genoemde uitzonderingen die hier niet van toepassing zijn, te allen tijde verplicht is de ambtshandelingen waartoe hij bevoegd is, te verrichten wanneer hierom wordt verzocht. De ministerieplicht vormt immers onder meer een waarborg voor justitiabelen dat waar zij ingevolge de wet zijn aangewezen op de ambtelijke tussenkomst van een gerechtsdeurwaarder, deze zijn ambtelijke diensten ook daadwerkelijk zal verlenen. Nu de beschikking van de rechtbank uitvoerbaar bij voorraad was verklaard heeft de gerechtsdeurwaarder terecht aan zijn ministerieplicht voldaan. Ten aanzien van het opheffen van een beslag geldt dat het niet een beslissing van de gerechtsdeurwaarder is maar van de opdrachtgever of de rechter na een eventueel gevoerd executiegeschil. Eerst op 23 maart 2004 heeft de gerechtsdeurwaarder van zijn opdrachtgever opdracht gekregen het beslag op te heffen, hetgeen de gerechtsdeurwaarder per omgaande heeft gedaan. Enig tuchtrechtelijk verwijt valt de gerechtsdeurwaarder hier niet te maken. Ten aanzien van de door klager gewraakte brief van 20 december 2003 heeft de gerechtsdeurwaarder erkend dat de inhoud van die brief afbreuk doet aan de door het arrest van het Gerechtshof ontstane situatie. De medewerker die de brief heeft opgesteld heeft hiermee onvoldoende kennis van zaken aan de dag gelegd. Dit onderdeel van de klacht is derhalve terecht voorgesteld. 4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel B is de Kamer van oordeel dat hoewel de klacht op dit punt niet onbegrijpelijk is de inhoud van die brief niet tuchtrechtelijk laakbaar is. 4.5 De klacht als vermeld onder E ontbeert elke nadere onderbouwing. Dat brieven geen namen van medewerkers bevatten doet niets af aan de tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid van de gerechtsdeurwaarders voor de inhoud daarvan. Enig tuchtrechtelijk laakbaar handelen kan hier niet worden vastgesteld. 5. Nu de klacht slechts op een onderdeel gegrond wordt verklaard vindt de Kamer mede in de door de gerechtdeurwaarder in zijn verweer gegeven uitleg hieromtrent geen aanleiding om tot het opleggen van een maatregel over te gaan. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt. BESLISSING De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders: ? verklaart klager in zijn klachten als vermeld onder 1C en D niet-ontvankelijk; ? verklaart de klacht met betrekking tot de inhoud van de brief van 20 december 2003 gegrond; ? laat het opleggen van een maatregel achterwege; ? verklaart de overige klachten ongegrond. Aldus gegeven door mr. M.M. Beins, plaatsvervangend-voorzitter, mr. H.C. Hoogeveen en J. Smit (plaatsvervangende) leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 juli 2005 in tegenwoordigheid van de secretaris. Coll.: Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.