Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AX4465

Datum uitspraak2006-05-16
Datum gepubliceerd2006-05-24
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
Zaaknummers05/2018
Statusgepubliceerd


Indicatie

Uit de Legsverordening van de gemeente blijkt dat het bedrag aan verschuldigde leges voor een bouwvergunning tot een kwart verminderd wordt bij intrekking van de bouwaanvraag. Eiser heeft gesteld dat hij nimmer is gewezen op de mogelijkheid om de bouwaanvraag in te trekken tegen 25% van de verschuldigde leges. De rechtbank overweegt dat hier sprake zou kunnen zijn van een door de gemeente gevoerd beleid. De rechtbank wijst er echter op dat geen enkel wettelijk voorschrift van verweerder verlangde om in het kader van de heffing van leges een dergelijke beleid te voeren. De rechtbank is dan ook van oodeel dat niet kan worden gezegd dat de gemeente in gelijke gevallen als het geval van eiser de juiste wetstoepassing achterwege heeft gelaten. Voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel is dan ook geen plaats.


Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN Sector bestuursrecht, belastingkamer Procedurenummer: AWB 05/2018 Uitspraakdatum: 16 mei 2006 Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen [X], wonende te [Z], eiser, en de heffingsambtenaar van de gemeente Boarnsterhim, verweerder. Ontstaan en loop van het geding 1.0 Verweerder heeft van eiser tot een bedrag van € 1.296,79 leges geheven voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een bouwvergunning. 1.2 Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 4 maart 2005 de leges verminderd tot een bedrag van € 812,29. 1.3 Eiser heeft daartegen bij brief van 10 april 2005, ingekomen bij de rechtbank 19 april 2005, beroep ingesteld. 1.4 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. 1.5 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 april 2006 te Leeuwarden. Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen [A]. 1.6 Eiser heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan verweerder. Feiten Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast: 2.1 Eiser heeft op 19 februari 2004 bij de gemeente Boarnsterhim een aanvraag voor een bouwvergunning voor het plaatsen van een serrekamer op het perceel [a-straat 1] te [Z] ingediend. 2.2 De gemeente Boarnsterhim heeft bij brief van 22 maart 2004 eiser in de gelegenheid gesteld zijn bouwplan aan te passen aan het door Hûs en Hiem uitgebrachte welstandsadvies en aan de eisen van het geldende bestemmingsplan. Op 6 mei 2004 heeft eiser een aangepast bouwplan ingediend, waarbij hij alleen rekening heeft gehouden met het welstandsadvies. Bij brief van 17 mei 2004 heeft de gemeente eiser nogmaals verzocht het bouwplan aan te passen aan de eisen van het bestemmingsplan. Naar aanleiding van deze brief heeft de architect namens eiser op de bouwtekening van 14 juni 2004 opgemerkt dat de maten in overeenstemming zijn gebracht met de wensen van welstand en dat de bouwvergunningsaanvraag gehandhaafd blijft. 2.3 Bij beschikking van 30 juli 2004 hebben Burgemeester en Wethouders van de gemeente Boarnsterhim (B&W) de aanvraag om de bouwvergunning geweigerd. Bij deze beschikking is aan eiser meegedeeld dat voor het in behandeling nemen van de bouwaanvraag het recht conform de legesverordening 2004 € 1.296,79 bedraagt. 2.4 Met dagtekening 7 september 2004 heeft verweerder aan eiser een aanslag leges opgelegd ten bedrage van € 1.296,79. Op het bezwaar van eiser tegen deze aanslag hebben B&W bij de bestreden uitspraak de aanslag leges wegens bij eiser opgewekt vertrouwen inzake de geheven leges voor het in behandeling nemen van een verzoek om vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, verminderd tot een bedrag van € 812,29. Geschil 3.1 Partijen houdt verdeeld het antwoord op de vraag of verweerder van eiser een te hoog bedrag aan leges heeft geheven. 3.2 Eiser is van mening dat de aanslag leges dient te worden gereduceerd tot 25% van de van hem geheven - na bezwaar verminderde - leges. Verweerder heeft namelijk verzuimd hem te wijzen op de mogelijkheid om de bouwaanvraag in te trekken, voordat daarop zou worden beslist. Indien hij van deze mogelijkheid gebruikt had gemaakt, zou hij de leges voor het in behandeling nemen van zijn bouwaanvraag slechts voor een kwart verschuldigd zijn. 3.3 Verweerder is van opvatting dat eiser zelf uit de legesverordening had kunnen opmaken dat hij bij tijdige intrekking van zijn bouwaanvraag minder leges verschuldigd zou zijn. 3.4 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Beoordeling van het geschil Vooreerst en vooraf 4.1 Bij brief van 13 april 2006 heeft de heffingsambtenaar de door B&W gedane uitspraak d.d. 4 maart 2005 op het bezwaar van eiser tegen de aan hem opgelegde aanslag leges bekrachtigd. Gelet hierop en gezien het bepaalde in artikel 231 van de Gemeentewet, is de rechtbank van oordeel dat deze uitspraak bevoegdelijk is gedaan. 4.2 Ter zitting heeft eiser desgevraagd verklaard dat hij zijn beroepschrift vóór het verstrijken van de beroepstermijn ter post heeft bezorgd. Namens verweerder is aangegeven dat hij dit niet bestrijdt. De rechtbank gaat er derhalve vanuit dat eiser tijdig beroep heeft ingesteld. 4.3 Ter zitting is namens verweerder desgevraagd verklaard - hetgeen door eiser is bevestigd - dat bij de beschikking van 30 juli 2004 eiser is gewezen op de hem verschuldigde leges, maar dat dit niet de (primaire) beschikking betreft. Bij de (specifieke) aanslag van 7 september 2004 zijn van eiser daadwerkelijk leges geheven; dit betreft de (primaire) beschikking waartegen bezwaar kon worden aangetekend. De rechtbank ziet geen reden partijen hierin niet te volgen. Nu eisers bezwaarschrift gericht tegen de aanslag van 7 september 2004 op 14 oktober 2004 bij verweerder is ingekomen, gaat de rechtbank er vanuit dat eiser tijdig bezwaar heeft ingesteld. Omtrent het eigenlijke geschil 1.0 Tussen partijen is niet in geschil dat de onderhavige aanslag leges is gebaseerd op artikel 3, paragrafen I.1.b en X.2, van de Legesverordening 2004 van de gemeente Boarnsterhim (: de Legesverordening) en dat deze leges voor het in behandeling nemen van eisers aanvraag om een bouwvergunning verhoogd met de advieskosten van de Commissie Welstandszorg "Hûs en Hiem" in totaal € 812,29 bedragen. De rechtbank is niet gebleken dat partijen hierbij uitgaan van een onjuiste rechtsopvatting. 4.5 Ingevolge artikel 3, paragraaf VIII.1.b, van de Legesverordening is in afwijking van de paragrafen I en II van artikel 3 het daar vermelde recht voor een kwart verschuldigd, indien een aanvraag om bouwvergunning wordt ingetrokken voordat daarop is beslist, met dien verstande, dat het recht tenminste € 37,-- bedraagt. Hierbij blijft het bedrag verschuldigd voor de advieskosten van de Commissie Welstandszorg "Hûs en Hiem" buiten beschouwing, in die zin dat het bedrag in zijn totaal verschuldigd blijft. 4.6 Uit de onder punt 2.2 weergegeven vaststaande feiten volgt dat de architect namens eiser heeft aangegeven dat de aanvraag om de bouwvergunning gehandhaafd blijft. Gelet op het onder punt 4.5 overwogene komt eiser - nu van intrekking van de aanvraag duidelijk geen sprake is - naar het oordeel van de rechtbank op grond van de Legesverordening derhalve niet in aanmerking voor vermindering tot een kwart van de door hem verschuldigde leges. 4.7 Eiser heeft gesteld dat hij nimmer is gewezen op de mogelijkheid om de bouwaanvraag in de trekken tegen 25% van de verschuldigde leges, terwijl normaliter - hetgeen verweerder niet heeft bestreden - een ieder die een bouwaanvraag indient, een brief krijgt toegezonden, waarin deze mogelijkheid wordt geboden. De rechtbank overweegt dat aan eiser kan worden toegegeven dat hieromtrent sprake zou kunnen zijn van een door de gemeente gevoerd beleid. De rechtbank wijst eiser er echter op dat geen enkel wettelijk voorschrift van verweerder verlangde om in het kader van de heffing van leges een dergelijk beleid te voeren. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de gemeente slechts uit het oogpunt van serviceverlening het beleid zou hebben gevoerd om aanvragers van een bouwvergunning te wijzen op hetgeen hiervoor onder punt 4.5 is overwogen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet kan worden gezegd dat verweerder ten aanzien van de heffing van de leges een begunstigend beleid heeft gevoerd, in die zin dat hij in gelijke gevallen als het geval van eiser de juiste wetstoepassing achterwege heeft gelaten. Het niet verlenen van de service in het onderhavige geval heeft geen consequenties ter zake van de bestreden uitspraak of de (nader) vastgestelde legesaanslag. Voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel is naar het oordeel van de rechtbank derhalve geen plaats. Ook anderszins ziet de rechtbank geen reden om gevolgen te verbinden aan de omstandigheid dat verweerder eiser niet zou hebben gewezen op het onder punt 4.5 overwogene, waarbij de rechtbank eiser erop wijst dat hij dit zelf uit de Legesverordening had kunnen opmaken. 4.8 Ingevolge artikel 25 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen doet de inspecteur in afwijking van artikel 7:10, eerste lid, van de Awb, binnen een jaar na ontvangst van het bezwaarschrift uitspraak daarop. 4.9 Gelet op het onder punt 4.8 overwogene, is de rechtbank van oordeel dat eiser zijn stelling inhoudende dat verweerder bij het doen van uitspraak de daarvoor gestelde termijn heeft overschreden, tevergeefs heeft opgeworpen. Dat eiser, in weerwil van hetgeen verweerder in zijn ontvangstbevestiging van 10 november 2004 heeft aangekondigd, niet vóór 19 december 2004 een reactie van verweerder heeft ontvangen, maakt dit oordeel niet anders, nu niet is gebleken dat eiser hierdoor in zijn belangen is geschaad. 4.10 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat eisers beroep geen doel treft. Proceskosten De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan op 16 mei 2006 door mr. H.H.A. Fransen, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. Hiemstra, griffier. Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum: - hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden; dan wel - beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt. N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd. Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd; 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie. Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.