Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AX4814

Datum uitspraak2006-05-22
Datum gepubliceerd2006-05-24
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers10-000437-04
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die zich bezighield met grootschalige sigarettensmokkel gedurende langere tijd. Om de sigaretten aan het oog van de douane te onttrekken werd tijdens transporten gebruik gemaakt van zogenaamde dekladingen. De bewezenverklaarde feiten hebben als resultaat gehad dat voor zeer grote bedragen aan accijns is ontdoken. Door het niet betalen van de accijns op bedoelde sigaretten is de Nederlandse staat benadeeld voor een groot bedrag. De raadsvrouwe heeft betoogd dat douanerechten zijn verschuldigd aan het land waar de sigaretten de Europese Unie zijn binnengekomen en derhalve de Nederlandse accijnsbepalingen niet zijn geschonden. De rechtbank verwerpt dit verweer aangezien uit het dossier is gebleken, dat de sigaretten zijn vervoerd vanuit Griekenland naar Nederland en niet is gebleken, dat de goederen vanuit een derde land in het grondgebied van de Gemeenschap zijn gebracht. Voorts heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen te Luxemburg in zijn arrest van 5 april 2001, C-325/99, voor recht verklaard dat artikel 6, lid 1, van richtlijn 92/12/EEG van de Raad van 25 februari 1992 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben in het verkeer daarvan en de controles daarop, zoals gewijzigd bij richtlijn 94/74/EG van de Raad van 22 december 1994, aldus moet worden uitgelegd, dat het enkele voorhanden hebben van een accijnsproduct in de zin van artikel 3, lid 1, van die richtlijn uitslag tot verbruik is, wanneer over dat product nog geen accijns is voldaan overeenkomstig de geldende communautaire bepalingen en nationale wetgeving. Dat er accijns is voldaan is op geen enkele wijze gebleken. De rechtbank heeft bij de strafoplegging voorts rekening gehouden met de rol die verdachte in de criminele organisatie heeft gespeeld en de duur daarvan, waarbij de rechtbank ervan uitgaat dat verdachte vanaf 1 januari 2004 bij de criminele organisatie betrokken is geweest, het aantal bewezenverklaarde transporten en de omvang daarvan, en de overige hierboven omschreven werkzaamheden. artikelen 140 Sr 5 Wet op de accijns


Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM Zittinghoudende te Zutphen Meervoudige kamer voor strafzaken Uitspraak d.d.: 22 mei 2006 tegenspraak VERKORT VONNIS in de zaak tegen: [verdachte], geboren op [geboortedatum] te [plaats], wonende te [postcode, plaats en adres]. Onderzoek van de zaak Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 12 oktober 2005 en 9 mei 2006. Ter terechtzitting gegeven beslissing De rechtbank heeft het verzoek van de raadsvrouw om schorsing van het onderzoek afgewezen. De tenlastelegging Aan verdachte is ten laste gelegd dat: 1. hij in of omstreeks de periode van 1 september 2002 tot en met 5 januari 2005, althans in de periode van 1 januari 2000 tot en met 5 januari 2005, in de gemeente(n) Moerdijk en/of Rotterdam en/of Spijkenisse en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk een of meer accijnsgoederen, te weten (zeer grote aantallen) sigaretten, (genoemd in na te melden zakendossiers), voorhanden heeft gehad en/of voorhanden heeft doen hebben, die (telkens) niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing waren betrokken: -zaak 3.2 Griekenland-Nederland (pontons) en/of -zaak 3.6. Triëst in relatie tot Oostende (3.6.2), Immingham (3.6.3) en Spijkenisse (3.6.4) en/of -zaak 3.10 Nederland-Engeland; althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, terzake dat [medeverdachte A] en [medeverdachte C] en [persoon B] en een of meer anderen, in of omstreeks de periode van 1 september 2002 tot en met 5 januari 2005, althans in de periode van 1 januari 2000 tot en met 5 januari 2005, in de gemeente(n) Moerdijk en/of Rotterdam en/of Spijkenisse en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging, althans één hunner alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk een of meer accijnsgoederen, te weten (zeer grote aantallen) sigaretten, (genoemd in na te melden zakendossiers), voorhanden hebben/heeft gehad en/of voorhanden hebben/heeft doen hebben, die (telkens) niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing waren betrokken: -zaak 3.2 Griekenland-Nederland (pontons) en/of -zaak 3.6. Triëst in relatie tot Oostende (3.6.2), Immingham (3.6.3) en Spijkenisse (3.6.4) en/of -zaak 3.10 Nederland-Engeland; bij en/of tot het plegen van welk(e) bovengenoemde misdrijf/misdrijven hij, verdachte, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 september 2002 tot en met 5 januari 2005, in de gemeente(n) Moerdijk en/of Rotterdam en/of Spijkenisse en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk behulpzaam is geweest en/of (telkens) opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door op laatst vermelde tijd en plaats (telkens) opzettelijk daartoe een of meer voertuigen en/of chauffeurs en/of ruimten aan genoemde [medeverdachte A] en/of die [medeverdachte C] en/of die [persoon B] ter beschikking te stellen voor het vervoer en/of de opslag van die sigaretten en/of de voorwerpen waarin die sigaretten waren verborgen; althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, terzake dat de besloten vennootschap [naam BV 7]. in of omstreeks de periode van 1 september 2002 tot en met 5 januari 2005, althans in de periode van 1 januari 2000 tot en met 5 januari 2005, in de gemeente(n) Moerdijk en/of Rotterdam en/of Spijkenisse en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk een of meer accijnsgoederen, te weten (zeer grote aantallen) sigaretten, (genoemd in na te melden zakendossiers), voorhanden heeft gehad en/of voorhanden heeft doen hebben, die (telkens) niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing waren betrokken: -zaak 3.2 Griekenland-Nederland (pontons) en/of -zaak 3.6. Triëst in relatie tot Oostende (3.6.2), Immingham (3.6.3) en Spijkenisse (3.6.4) en/of -zaak 3.10 Nederland-Engeland; zulks terwijl hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) tot dat/die strafbare feit(en) opdracht heeft gegeven en/of (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging(en); althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, terzake dat [medeverdachte A] en [medeverdachte C] en [persoon B] en een of meer anderen, in of omstreeks de periode van 1 september 2002 tot en met 5 januari 2005, althans in de periode van 1 januari 2000 tot en met 5 januari 2005, in de gemeente(n) Moerdijk en/of Rotterdam en/of Spijkenisse en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging, althans één hunner alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk een of meer accijnsgoederen, te weten (zeer grote aantallen) sigaretten, (genoemd in na te melden zakendossiers), voorhanden hebben/heeft gehad en/of voorhanden hebben/heeft doen hebben, die (telkens) niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing waren betrokken: -zaak 3.2 Griekenland-Nederland (pontons) en/of -zaak 3.6. Triëst in relatie tot Oostende (3.6.2), Immingham (3.6.3) en Spijkenisse (3.6.4) en/of -zaak 3.10 Nederland-Engeland, bij en/of tot het plegen van welk(e) bovengenoemde misdrijf/misdrijven de besloten vennotschap [naam BV 7]. op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 september 2002 tot en met 5 januari 2005, in de gemeente(n) Moerdijk en/of Rotterdam en/of Spijkenisse en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk behulpzaam is geweest en/of (telkens) opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door op laatst vermelde tijd en plaats (telkens) opzettelijk daartoe een of meer voertuigen en/of chauffeurs en/of ruimten aan genoemde [medeverdachte A] en/of die [medeverdachte C] en/of die [persoon B] ter beschikking te stellen voor het vervoer en/of de opslag van die sigaretten en/of de voorwerpen waarin die sigaretten waren verborgen, zulks terwijl hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) tot dat/die (door genoemde rechtspersoon gepleegde) strafbare feit(en) opdracht heeft gegeven en/of feitelijke leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging(en); 2. hij in of omstreeks de periode van 1 september 2002 tot en met 5 januari 2005, althans in de periode van 1 januari 2000 tot en met 5 januari 2005, in Nederland en/of elders in Europa, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, heeft deelgenomen aan een organisatie, waarvan, behalve verdachte, [medeverdachte A] en/of [medeverdachte C] en/of [persoon B] en/of [medeverdachte D] en/of [diverse personen en bedrijven] en/of een of meer anderen deel uitmaakten, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten -het voorhanden hebben en/of doen hebben en/of overdragen en/of doen overdragen van wapens en/of munitie van de categorieën II en/of III van de Wet wapens en munitie en/of -het opzettelijk voorhanden hebben van accijnsgoederen die (telkens) niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing waren betrokken en/of -het witwassen van voorwerpen afkomstig van enig misdrijf en/of -het plegen van heling dan wel schuldheling; althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, terzake dat de besloten vennootschap [naam BV 7]. in of omstreeks de periode van 1 september 2002 tot en met 5 januari 2005, althans in de periode van 1 januari 2000 tot en met 5 januari 2005, in Nederland en/of elders in Europa, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, heeft deelgenomen aan een organisatie, waarvan, behalve verdachte, [medeverdachte A] en/of [medeverdachte C] en/of [persoon B] en/of [persoon A] en/of [medeverdachte D] en/of [diverse personen en bedrijven] en/of een of meer anderen deel uitmaakten, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten -het voorhanden hebben en/of doen hebben en/of overdragen en/of doen overdragen van wapens en/of munitie van de categorieën II en/of III van de Wet wapens en munitie en/of -het opzettelijk voorhanden hebben van accijnsgoederen die (telkens) niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing waren betrokken en/of -het witwassen van voorwerpen afkomstig van enig misdrijf en/of -het plegen van heling dan wel schuldheling zulks terwijl hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) tot dat/die strafbare feit(en) opdracht heeft gegeven en/of (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging(en). Ontvankelijkheid van de officier van justitie. De raadsvrouwe heeft de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie bepleit nu - zij niet de beschikking heeft gehad over het dossier ‘Groen’ dat aan het Walvisdossier is voorafgegaan; - de inbeslagneming bij [persoon E] van een telefoon aan de grens met Bulgarije op onrechtmatige wijze heeft plaatsgevonden. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe dat - het dossier ‘Groen’ de aanleiding is geweest om een zelfstandig onderzoek (Walvis) te starten, geschoond van informatie afkomstig van het dossier ‘Groen’. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken van onrechtmatigheden hieromtrent; - de door de raadsvrouw gestelde, in Bulgarije eventueel geschonden rechtsnorm het belang van [persoon E] en niet dat van verdachte beoogt te beschermen. Overigens werd ten aanzien van verdachte niets belastends bij [persoon E] aangetroffen. Bewezenverklaring Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: 1. hij in de periode van 1 maart 2004 tot en met 5 januari 2005, in de gemeenten Moerdijk en Rotterdam en Spijkenisse en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, telkens opzettelijk accijnsgoederen, te weten zeer grote aantallen sigaretten, genoemd in na te melden zakendossiers, voorhanden heeft gehad die telkens niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing waren betrokken: -zaak 3.2 Griekenland-Nederland (pontons) en -zaak 3.6. Triëst in relatie tot Oostende (3.6.2), Immingham (3.6.3) en Spijkenisse (3.6.4) en -zaak 3.10 Nederland-Engeland; 2. hij in de periode van 1 september 2002 tot en met 5 januari 2005, in Nederland en/of elders in Europa, heeft deelgenomen aan een organisatie, waarvan, behalve verdachte, [medeverdachte A] en/of [medeverdachte C] en/of [medeverdachte D] en/of [diverse personen en bedrijven] en/of anderen deel uitmaakten, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten -het opzettelijk voorhanden hebben van accijnsgoederen die (telkens) niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing waren betrokken en/of -het witwassen van voorwerpen afkomstig van enig misdrijf. Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte be-hoort daarvan te worden vrijgesproken. Bewijsoverweging - Ter zake het onder 1, het tweede liggende streepje (zaak 3.3.1) bewezenverklaarde overweegt de rechtbank dat de bewezenverklaring betrekking heeft op sigaretten die in Nederland zijn geweest en niet op sigaretten die vanuit Italië naar Nederland zouden worden vervoerd maar door de Italiaanse autoriteiten zijn onderschept en waar dus geen sprake was van het voorhanden hebben in Nederland van accijnsgoederen en derhalve geen accijnsplicht bestond op grond van de Wet op de accijns, zodat voor dat deel geen sprake is van overtreding van artikel 5 van de Wet op de accijns. - Ten aanzien van de criminele organisatie overweegt de rechtbank dat uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte behoorde tot een samenwerkingsverband en een aandeel heeft gehad in, dan wel ondersteunde, gedragingen die strekten tot of rechtstreeks verband hielden met de verwezenlijking van het in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht bedoelde oogmerk. Het ging om een gestructureerd samenwerkingsverband met een bepaalde organisatiegraad dat bestond uit een tweetal leiders, facilitaire dienstverleners, transporteurs en chauffeurs. Binnen dit samenwerkingsverband was sprake van het bestaan van gemeenschappelijke regels en bestond er een gemeenschappelijke doelstelling, waardoor op de individuele leden druk kon worden uitgeoefend zich aan de regels te houden. Gezien de lange periode waarin het samenwerkingsverband in wisselende samenstellingen doch steeds met dezelfde harde kern heeft gehandeld, kan worden gesproken van een duurzame organisatie. - De raadsvrouwe heeft betoogd dat, nu de verdediging niet in de gelegenheid is gesteld getuige [persoon G] te horen, de verdediging in haar belangen is geschaad en derhalve de door [persoon G] bij de opsporingsambtenaren afgelegde verklaring dient te worden uitgesloten van bewijs. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe, dat getuige [persoon G] niet als enige heeft verklaard over verdachtes betrokkenheid bij de bewezenverklaarde feiten, doch dat er nog andere getuigen zijn die belastende verklaringen contra verdachte hebben afgelegd. - De raadsvrouwe heeft verder betoogd dat douanerechten zijn verschuldigd aan het land waar de sigaretten de Europese Unie zijn binnengekomen en derhalve de Nederlandse accijnsbepalingen niet zijn geschonden. De rechtbank verwerpt dit verweer aangezien uit het dossier is gebleken, dat de sigaretten zijn vervoerd vanuit Griekenland naar Nederland en niet is gebleken, dat de goederen vanuit een derde land in het grondgebied van de Gemeenschap zijn gebracht. Voorts heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen te Luxemburg in zijn arrest van 5 april 2001, C-325/99, voor recht verklaard dat artikel 6, lid 1, van richtlijn 92/12/EEG van de Raad van 25 februari 1992 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben in het verkeer daarvan en de controles daarop, zoals gewijzigd bij richtlijn 94/74/EG van de Raad van 22 december 1994, aldus moet worden uitgelegd, dat het enkele voorhanden hebben van een accijnsproduct in de zin van artikel 3, lid 1, van die richtlijn uitslag tot verbruik is, wanneer over dat product nog geen accijns is voldaan overeenkomstig de geldende communautaire bepalingen en nationale wetgeving. Dat er accijns is voldaan is op geen enkele wijze gebleken. - De raadsvrouwe heeft tenslotte betoogd dat verdachte geen sigaretten voorhanden heeft gehad. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe, dat verdachte (in zijn hoedanigheid van transporteur) met anderen feitelijke beschikkingsmacht had over de ladingen sigaretten die in zijn opdracht door zijn chauffeurs zijn vervoerd met hem, verdachte, vrijelijk ter beschikking staand materieel, en die zich onder andere in de door verdachte gehouden loods hebben bevonden. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezene levert op de misdrijven: - Feit 1 primair: medeplegen van opzettelijk overtreden van een in artikel 5 van de Wet op de accijns opgenomen verbod, meermalen gepleegd; - Feit 2 primair: deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Strafbaarheid van de verdachte Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Oplegging van straf en/of maatregel De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren met aftrek van voorarrest en een geldboete van € 100.000,- subsidiair 1 jaar hechtenis. De rechtbank acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen-verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen – en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidstraf van na te melden duur leiden – dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die zich bezighield met grootschalige sigarettensmokkel gedurende langere tijd. Om de sigaretten aan het oog van de douane te onttrekken werd tijdens transporten gebruik gemaakt van zogenaamde dekladingen. Een sigarettensmokkel met de omvang waarvan hier sprake is verstoort de reguliere markt voor sigaretten in de EU en werkt bovendien ontwrichtend op het systeem van een gemeenschappelijke economische ordening die in Europees verband wordt nagestreefd. De bewezenverklaarde feiten hebben als resultaat gehad dat voor zeer grote bedragen aan accijns is ontdoken, alsmede dat bonafide bedrijven, die wel aan de accijnsrechtelijke verplichtingen voldoen, oneerlijke concurrentie is aangedaan. Ook is het in Europese landen gevoerde beleid om door hoge prijzen het gebruik van sigaretten te ontmoedigen teneinde de schadelijke gevolgen daarvan voor de volksgezondheid te beperken, gefrustreerd. Door het niet betalen van de accijns op bedoelde sigaretten is de Nederlandse staat benadeeld voor een groot bedrag. Verdachte heeft in de criminele organisatie als transporteur een uitvoerende rol vervuld en daarmee de effectuering van de smokkel mede mogelijk gemaakt. Daarnaast was verdachte actief betrokken bij het witwassen van uit die criminele activiteit verkregen vermogen en het huren en/of ter beschikking stellen van een loods. De rechtbank heeft bij de strafoplegging voorts rekening gehouden met de rol die verdachte in de criminele organisatie heeft gespeeld en de duur daarvan, waarbij de rechtbank ervan uitgaat dat verdachte vanaf 1 januari 2004 bij de criminele organisatie betrokken is geweest, het aantal bewezenverklaarde transporten en de omvang daarvan, en de overige hierboven omschreven werkzaamheden. Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank tevens betrokken dat verdachte geen relevante documentatie heeft. Een strafoplegging als na te melden acht de rechtbank derhalve passend en geboden, waarbij de rechtbank er rekening mee heeft gehouden dat niet alle (onderdelen van) feiten bewezen zijn geacht. De rechtbank acht naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een voorwaardelijke deel van na te noemen duur op zijn plaats teneinde verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Daarnaast acht de rechtbank een geldboete van na te noemen omvang passend en geboden. De rechtbank neemt daarbij in overweging de ter zitting door de officier van justitie overgelegde brief van de FIOD waarbij is aangegeven dat geen strafrechtelijke sancties (boeten) zullen worden opgelegd. In beslag genomen voorwerpen De in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten een patroonhouder met 1 patroon en een paralyser, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, nu deze bij gelegenheid van het onderzoek naar de door verdachte begane misdrijven werden aangetroffen, terwijl deze van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang. Toepasselijke wetsartikelen De oplegging van straf en maatregel is gegrond op de artikelen: - 10, 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 27, 36b, 36c, 47, 57, 91 en 140 van het Wetboek van Strafrecht; - 5 en 97 van de Wet op de accijns. Beslissing De rechtbank beslist als volgt. Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar. Veroordeelt de verdachte voor het bewezenverklaarde tot: - gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden. Bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 6 maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroor-deelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde vrijheidsstraf geheel in mindering zal worden gebracht. - een geldboete van € 75.000,00 (vijfenzeventigduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 jaar hechtenis. Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: een patroonhouder met 1 patroon en een paralyser. Aldus gewezen door mr. De Bie, voorzitter, mrs. Borgerhoff Mulder en Elders, rechters, in tegenwoordigheid van Wiering, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 mei 2006.