Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AX6495

Datum uitspraak2006-06-01
Datum gepubliceerd2006-06-01
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers78593 KG ZA 06-112
Statusgepubliceerd


Indicatie

Grolsch maakt inbreuk op merkrecht Nederhose.


Uitspraak

RECHTBANK ALMELO Sector Civiel zaaknummer: 78593 KG ZA 06-112 datum vonnis: 1 juni 2006 (ch) Vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Almelo, rechtdoende in kort geding, in de zaak van: [Eiser], wonende te [Woonplaats] (België), eiser, verder te noemen [Eiser], procureur: mr. T.J. van Drooge, advocaten: mrs. M.M. Truijens en H.F.R. van Heemstra te Amsterdam, tegen de naamloze vennootschap 1. Koninklijke Grolsch N.V. de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid 2. Grolsche Bierbrouwerij Nederland B.V., gevestigd te Enschede, gedaagden, verder te noemen Grolsch, procureur: mr. G.J. Hollema, advocaat: mr. A.D.E. Theunissen te Deventer. Het procesverloop [Eiser] heeft gevorderd als vermeld in de dagvaarding. De zaak is behandeld ter zitting van 23 mei 2006. Ter zitting zijn verschenen: [Eiser] vergezeld door mrs. M.M. Truijens en Van Heemstra en namens Grolsch A.F. van Saane vergezeld door mr. Theunissen. De standpunten zijn toegelicht. Het vonnis is bepaald op vandaag. De vaststaande feiten 1. - [Eiser] heeft op 11 januari 2006 de naam Nederhose als merk voor de klassen 18 (lederwaren) en 25 (kleding) bij het Benelux-Merkenbureau laten deponeren. Het depot is op 16 januari 2006 gepubliceerd en op 6 april 2006 geregistreerd. - [Eiser] heeft op 20 januari 2006 een oranje lederhose als model gedeponeerd. Het modeldepot is op 19 mei 2006 omgezet in een registratie. - [Eiser] heeft de Nederhose in februari 2006 aan meerdere ondernemingen aangeboden. [Eiser] heeft Grolsch er in februari 2006 onder meer op gewezen dat hij de naam Nederhose als merk had gedeponeerd. [Eiser] heeft Grolsch het (eventueel exclusieve) gebruik van de naam Nederhose aangeboden. - Grolsch heeft op 24 februari 2006 de naam Hollandhose als merk voor onder meer kleding gedeponeerd. Het depot is op 2 maart 2006 gepubliceerd. - Grolsch heeft omstreeks 13 maart 2006 5.787 flyers (hierna: de flyer) verspreid. Op deze flyer wordt een oranje lederhose onder de naam Nederhose aangeboden voor een bedrag van € 5,-. De vordering 2. [Eiser] vordert – zakelijk weergegeven – dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad: primair: A. Grolsch veroordeelt iedere inbreuk op de aan hem toekomende merkrechten en modelrechten, meer in het bijzonder het gebruik van het merk Nederhose of een daarmee op verwarringwekkend overeenstemmend merk, voor de verkoop van kledingstukken en andere producten te staken en gestaakt te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom. B. Grolsch gebiedt een rectificatie te verzenden naar de (rechts)personen aan wie zij de flyer heeft doen toekomen. Subsidiair: C. Grolsch gebiedt iedere inbreuk op zijn merkrechten, meer in het bijzonder het gebruik van het merk Nederhose te staken en gestaakt te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom. D. Grolsch gebiedt een rectificatie te verzenden naar de (rechts)personen aan wie zij de flyer heeft doen toekomen. Primair en subsidiair: E. Grolsch gebiedt binnen drie dagen na betekening van dit vonnis een schriftelijke opgave van de namen en adressen van de (rechts)personen aan wie Grolsch de flyer heeft verzonden aan de raadsman van [Eiser] te doen toekomen, op straffe van verbeurte van een dwangsom. F. Grolsch veroordeelt tot betaling van € 25.000,- of een door de rechtbank te bepalen bedrag, als voorschot op de vergoeding van de schade die [Eiser] door het handelen van Grolsch heeft geleden. G. Grolsch veroordeelt in de kosten van de procedure. H. De termijn als neergelegd in artikel 260 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) stelt op 6 maanden. 3. [Eiser] stelt ter onderbouwing van zijn vordering – kort gezegd – dat Grolsch onrechtmatig jegens hem handelt. Grolsch maakt inbreuk op zijn merkrecht ex artikel 13A lid 1 sub a van de Benelux Merkenwet (hierna BMW) door het gebruik van de door [Eiser] ingeschreven naam Nederhose. Ook nadat [Eiser] Grolsch op zijn merkrecht had gewezen heeft Grolsch de inbreuk niet gestaakt. Verder maakt Grolsch met haar oranje lederhose inbreuk op het modelrecht van [Eiser]. Er is niet aannemelijk gemaakt dat het ingeschreven model niet geldig zou zijn. [Eiser] stelt dat hij een spoedeisend belang heeft bij de handhaving van zijn rechten en voorlopige maatregelen die zijn schade kunnen beperken. Door de handelwijze van Grolsch is het voor [Eiser] praktisch onmogelijk om zijn merk Nederhose te exploiteren en heeft [Eiser] schade geleden. Voor deze schade is Grolsch aansprakelijk. Het verweer 4. Grolsch concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [Eiser] in de kosten van de procedure. Grolsch betwist dat zij inbreuk maakt op het merkrecht van [Eiser]. Grolsch heeft de naam Nederhose zelf bedacht en hanteerde die naam als zodanig sinds de zomer van 2005 in het kader van haar marketingcampagne voor het wereldkampioenschap voetbal. Grolsch stelt dat [Eiser] geen belang heeft bij zijn vordering. Grolsch heeft haar relaties reeds een gewijzigde flyer doen toekomen waarin de lederhose wordt aangeduid onder de naam Hollandhose. Grolsch stelt voorts dat [Eiser] geen bescherming aan het door hem ingeschreven model, de oranje lederhose kan ontlenen. Er is geen sprake van een geldig model, nu het niet voldoet aan de vereisten van nieuwheid en een eigen karakter. Voorzover er wel sprake zou zijn van een geldig model, betwist Grolsch dat zij inbreuk op het modelrecht van [Eiser] maakt. Grolsch betwist verder het bestaan en de hoogte van de gestelde schade. De beoordeling 5. Gelet op artikel 37 BMW en artikel 29 van de Eenvormige Beneluxwet inzake Tekeningen of Modellen (hierna BTMW) is de voorzieningenrechter van deze rechtbank bevoegd van het geschil kennis te nemen aangezien gedaagde gevestigd is binnen het arrondissement Almelo. 6. De vorderingen van [Eiser] zijn gericht op het beëindigen van een volgens hem inbreukmakende situatie en is daardoor naar het oordeel van de voorzieningenrechter op grond van zijn aard reeds voldoende spoedeisend om een behandeling in kort geding te rechtvaardigen. Merkrecht 7. [Eiser] is merkhouder van het woordmerk Nederhose, welk merk is ingeschreven voor onder meer de klasse kleding. Artikel 13A lid 1 onder a BMW geeft de houder van het ingeschreven merk een uitsluitend recht. Op grond van dit uitsluitend recht kan de merkhouder het gebruik van een teken verbieden wanneer dat teken gelijk is aan het merk en in het economisch verkeer gebruikt wordt voor dezelfde waren als die waarvoor het merk is ingeschreven. 8. Uit de door [Eiser] overgelegde flyer blijkt onomstotelijk dat Grolsch gebruik heeft gemaakt van de door [Eiser] gedeponeerde naam Nederhose, voor identieke waar als waarvoor het merk van [Eiser] is ingeschreven, namelijk kleding in de vorm van een oranje lederhose. Grolsch heeft ter zitting bevestigd dat [Eiser] haar in februari 2006 heeft gewezen op het bestaan van zijn merkrecht. Grolsch gaf aan geen interesse in het aanbod van [Eiser] te hebben. Grolsch was derhalve in februari 2006 reeds op de hoogte van het depot van [Eiser]. Desondanks heeft Grolsch in maart 2006 een flyer aan haar relaties gestuurd. In deze flyer wordt een oranje lederhose onder de naam Nederhose aangeboden. Gelet hierop staat naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter de merkinbreuk in de zin van artikel 13A lid 1 sub a BMW vast. 9. De voorzieningenrechter verwerpt de stelling van Grolsch dat geen sprake is van een inbreuk op het merkrecht van [Eiser], omdat zij de naam Nederhose zelf heeft bedacht en in het kader van een vertrouwelijke marketingcampagne voor het wereldkampioenschap al eerder gebruikt heeft. Hiertoe overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Het uitsluitend recht op een merk wordt ingevolge artikel 3 BMW verkregen door de inschrijving van het merk, waarvan het depot is verricht binnen het Beneluxgebied. Er geldt een attributief stelsel. Gelet op de aard van dit stelsel is de vraag wie er eerder gebruik maakte van het merk irrelevant. 10. Grolsch heeft verder gesteld dat [Eiser] geen belang bij zijn vordering tot staking van de inbreuk op zijn merkrecht meer heeft, nu Grolsch inmiddels de naam van haar oranje lederhose heeft gewijzigd in Hollandhose en voorts haar relaties daarvan op de hoogte heeft gesteld. De voorzieningenrechter verwerpt dit verweer van Grolsch onder overweging van het volgende. Volgens vaste jurisprudentie hoeft de enkele omstandigheid dat een gedaagde toezegt een bepaalde handeling niet meer te zullen plegen, de voorzieningenrechter in kort geding niet te beletten om een verbod op te leggen tot het plegen van zodanige handeling. Of ondanks een toezegging een verbod dient te worden opgelegd hangt af van de omstandigheden van het geval. Voor de onderhavige zaak is van belang dat Grolsch, nadat [Eiser] haar gewezen had op zijn merkrecht, in maart 2006 een flyer met de Nederhose naar ruim 5.700 relaties heeft doen uitgaan. [Eiser] heeft Grolsch vervolgens bij schrijven van 4 april 2006 gesommeerd het gebruik van het merk Nederhose te doen staken, waarna Grolsch [Eiser] bij schrijven van 5 april 2006 heeft toegezegd de naam Nederhose niet meer te gebruiken. Echter, uit de door [Eiser] bij de dagvaarding als productie 7 overgelegde correspondentie blijkt dat Grolsch in weerwil van haar toezegging het gebruik van de naam Nederhose te zullen staken, de naam Nederhose nog steeds gebruikt heeft. Bij schrijven van 11 april 2006 van Grolsch aan een potentiële afnemer maakt Grolsch nog immer gebruik van een flyer waarop de Nederhose staat afgebeeld en ook maakt zij melding van het feit dat de Nederhose nog steeds bij haar besteld kon worden. Wat derhalve ook zij van het feit dat Grolsch thans, zo is niet in geding tussen partijen, gebruik maakt van de naam Hollandhose, er is in ieder geval sprake geweest van een voortdurende inbreuk op het merkrecht van [Eiser]. Gelet hierop zal de voorzieningenrechter bepalen dat Grolsch het gebruik van het merk Nederhose gestaakt dient te houden. 11. Ten aanzien van de stellingen van Grolsch dat [Eiser] geen belang heeft bij de door hem gevorderde rectificatie, nu zij haar relaties al op de hoogte heeft gesteld van het feit dat zij de naam Nederhose niet meer gebruikt, oordeelt de voorzieningenrechter als volgt. Grolsch heeft als productie 10 overgelegd een uitdraai van een emailbericht van 19 april 2006. Deze email is gestuurd aan slechts 37 emailadressen, terwijl de flyer aan ruim 5.700 relaties is verzonden. De stelling van Grolsch dat deze email aan alle 5.787 afnemers zou zijn verzonden, dan wel deze afnemers zou hebben bereikt, is hiermee niet onderbouwd. Gelet hierop zal de voorzieningenrechter bepalen dat Grolsch al haar relaties, welke in maart 2006 de flyer hebben ontvangen, een brief dient te verzenden met na te melden rectificatie. Ook dient Grolsch (de advocaat van) [Eiser] een schriftelijke opgave van de namen van de (rechts)personen aan wie zij de flyer heeft verzonden te doen toekomen. 12. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft Grolsch, door gebruik te maken van het merk zoals door [Eiser] gedeponeerd voor dezelfde waren, ook onrechtmatig jegens [Eiser] gehandeld. Nu de gevorderde voorziening kan worden gegrond op artikel 13A lid 1 onder a BMW, behoeft dit echter geen nadere bespreking. Modelrecht 13. Alvorens aan de orde kan komen of Grolsch inbreuk op het modelrecht van [Eiser] maakt dient de vraag te worden beantwoord of [Eiser] met het depot van de oranje lederhose een geldig modelrecht heeft verkregen. 14. Blijkens artikel 1 BTMW wordt een model beschermd voorzover het model nieuw is en een eigen karakter draagt. Er is sprake van nieuwheid indien er geen identieke model voor het publiek beschikbaar is gesteld vóór de datum van depot of vóór de datum van voorrang. Verder is voor de vraag of een model een eigen karakter heeft bepalend de algemene indruk die een model bij de geïnformeerde gebruiker wekt: verschilt deze algemene indruk van de algemene indruk die bij deze persoon wordt gewekt door hetgeen reeds eerder voor het publiek beschikbaar gesteld was, dan heeft het gedeponeerde model een eigen karakter. 15. [Eiser] heeft bij het depot van de oranje lederhose als beschrijving van de kenmerkende eigenschappen van zijn model opgegeven: een korte broek met een tuig voor over de schouders naar het model van een standaard lederhose. Als kleur is zwart/oranje opgegeven. 16. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat het door [Eiser] gedeponeerde model niet voldoet aan het vereiste van nieuwheid. De lederhose is eeuwen bekend als een traditioneel Duits/Oostenrijks kledingstuk en in die zin al voor het publiek beschikbaar gesteld. Daar komt bij dat uit de door Grolsch overgelegde catalogus ‘Oranje 2006’ van november 2005 van Boland PartyPartners blijkt dat er al vóór de datum van het modeldepot van [Eiser] een soortgelijke oranje lederhose aan het publiek ter beschikking is gesteld. 17. [Eiser] heeft in het kader van het vereiste van een eigen karakter aangevoerd dat het door hem gedeponeerde model door de onderscheidende kleur reeds een eigen karakter heeft. De oranje kleur wekt bij de geïnformeerde gebruiker een andere algemene indruk dan de indruk die op basis van eerdere modellen bestond, zo stelt [Eiser]. De voorzieningenrechter verwerpt deze stelling. Dat [Eiser] de lederhose in het kader van het wereldkampioenschap voetbal in een oranje kleur heeft uitgevoerd maakt niet dat er sprake is van een eigen karakter. Immers, de kleur oranje is de enige optie voor de lederhose, nu de Nederhose volgens [Eiser] bestemd is als kledingstuk voor de supporter van het Nederlands elftal, dat zoals bekend als handelskleur oranje heeft. Daarbij wordt deze kleur reeds decennia lang toegepast op allerlei soortgelijke kleding in het kader van sportevenementen waar Nederland als land aan deelneemt. Niet aannemelijk is dan ook dat de oranje lederhose van [Eiser] bij de geïnformeerde gebruiker, in dit geval een supporter van het Nederlands elftal, een andere algemene indruk wekt dan de eeuwenoude lederhose of de oranje lederhose van Boland PartyPartners. 18. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat [Eiser] geen geldig modelrecht heeft verkregen. De voorzieningenrechter komt daarom niet toe aan de vraag of er sprake is van een inbreuk op dit modelrecht. Het deel van de vordering van [Eiser] dat ziet op een inbreuk op zijn modelrecht zal worden afgewezen. 19. [Eiser] heeft als nevenvoorziening de toewijzing van een voorschot op de door hem geleden schade ten bedrage van € 25.000,- gevorderd. [Eiser] stelt hiertoe dat de exclusiviteit van zijn merk is aangetast. Verder zal hij ook op korte termijn extra marketinginspanningen moeten verrichten om zijn merk te kunnen exploiteren, gelet op het aanvangsmoment en duur van het wereldkampioenschap voetbal. Grolsch betwist het bestaan van schade, de omvang ervan en het spoedeisend belang van [Eiser] bij het gevorderde voorschot. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat [Eiser] in het kader van deze kort gedingprocedure voldoende gemotiveerd heeft gesteld dat hij schade van enige omvang heeft geleden en voorts dat er sprake is van een spoedeisend belang bij het gevraagde voorschot, zulks gelet op het naderende wereldkampioenschap. [Eiser] heeft verder voldoende aannemelijk gemaakt dat hij inspanningen dient te verrichten om de eventuele winst die hij door de inbreukmakende handelwijze van Grolsch is misgelopen, te compenseren. Vast staat dat Grolsch haar Hollandhose en destijds ook de Nederhose voor een bedrag van € 5,- te koop aanbiedt en heeft aangeboden. Onduidelijk is wat het bedrag was dat [Eiser] voor zijn eventuele aandeel had kunnen verkrijgen. Nu de voorzieningenrechter niet duidelijk is hoeveel broeken er via Grolsch verkocht zijn en welke marge daarbij aangehouden zou zijn zal zij, ex aequo et bono, [Eiser] een bedrag als voorschot op de schadevergoeding toekennen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is op voorhand voldoende waarschijnlijk dat de rechter in de bodemprocedure in ieder geval een schadevergoeding van € 15.000,- zal toewijzen. Gelet hierop wordt dat bedrag in het kader van dit kort geding als voorschot op de schadevergoeding aan [Eiser] toegekend. Met betrekking tot het restitutierisico zijn onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld laat staan aannemelijk gemaakt. 20. De voorzieningenrechter ziet aanleiding de gevorderde dwangsommen te maximeren tot na te melden bedragen. 21. De voorzieningenrechter zal een termijn voor het aanhangig maken van de bodemprocedure bepalen als bedoeld in artikel 260 Rv en in artikel 50 lid 6 TRIPS. Een termijn van zes maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis, zoals gevorderd, komt onder de gegeven omstandigheden redelijk voor. 22. [Eiser] vordert tenslotte veroordeling van Grolsch tot betaling van het volledige salaris en de verschotten van de procureur, dan wel een door de voorzieningenrechter te bepalen vergoeding conform artikel 14 van Richtlijn 2004/48/EG van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele eigendomsrechten (hierna: de richtlijn). [Eiser] beroept zich op richtlijnconforme interpretatie van artikel 237 Rv. Grolsch stelt dat de in voornoemd artikel neergelegde liquidatietarieven gelden als wettelijke regelgeving en daarom in de weg staan aan een richtlijnconforme interpretatie. Artikel 14 van de richtlijn luidt als volgt: “De lidstaten dragen er zorg voor dat, als algemene regel, redelijke en evenredige gerechtskosten en andere kosten die de in het gelijk gestelde partij heeft gemaakt, door de verliezende partij zullen worden gedragen, tenzij de billijkheid zich daartegen verzet”. De richtlijn beoogt de handhaving van intellectuele eigendomsrechten te harmoniseren teneinde namaak en piraterij efficiënter te kunnen bestrijden. De richtlijn legt de lidstaten de verplichting op maatregelen te nemen teneinde de positie van de houder van een intellectueel eigendomsrecht te versterken en de procedures duidelijker en eenvormiger te maken. Uiterlijk 29 april 2006 had de richtlijn in de Nederlandse wet geïmplementeerd moeten zijn. De richtlijn is inmiddels gedeeltelijk geïmplementeerd in de Rijkswet van 16 februari 2006 tot wijziging van de Rijksoctrooiwet 1995. Deze wet is op 1 mei 2006 in werking getreden. De bepaling uit de richtlijn welke voor de onderhavige zaak van belang is, is evenwel nog niet geïmplementeerd. Inmiddels is een wetsvoorstel dat strekt tot implementatie van de richtlijn, door een aanpassing van Rv, tot stand gekomen. Gezien het karakter van een richtlijn is er geen sprake van horizontale directe werking, in die zin dat de richtlijn rechtstreekse werking heeft in de verhouding tussen burgers. Echter, op grond van het in artikel 10 van het EG-verdrag neergelegde beginsel van gemeenschapstrouw is de nationale rechter gehouden mee te werken aan de toepassing van richtlijnen, door interne regelgeving zoveel mogelijk richtlijnconform uit te leggen. Dit betekent dat de uitleg en de toepassing van nationale regelgeving zoveel mogelijk in het licht van de bewoording en het doel van de betrokken richtlijn dient te geschieden. Verder dient de nationale rechter in het kader van de toepassing van het ter uitvoering van een richtlijn vastgestelde nationale recht ervan uit te gaan dat de wetgever de bedoeling heeft gehad om ten volle uitvoering te geven aan de uit de richtlijn voortvloeiende verplichtingen. Voor de door [Eiser] gevorderde kostenveroordeling is het volgende van belang. In het Nederlandse civiele procesrecht wordt thans uitgegaan van forfaitaire kostenveroordeling, gebaseerd op vaste tarieven (artikel 239 Rv). Daarnaast voorziet artikel 6:96 van het Burgerlijk Wetboek in een schadevergoeding voor de redelijke kosten tot verkrijging van voldoening buiten rechte. In het licht van de richtlijn zal de rechter voor de proceskostenveroordeling in intellectuele eigendomszaken moeten komen tot een veroordeling van de redelijke en evenredige kosten, te toetsen aan de redelijkheid en billijkheid. Deze billijkheid zal een rol kunnen spelen wanneer er sprake is van een inbreukmaker te goeder trouw. In een dergelijke situatie ligt een beperking van de proceskostenveroordeling tot hetgeen onder het huidige recht gebruikelijk is voor de hand. Wanneer er sprake is van grootschalige inbreuk dan wel piraterij ligt een volledige kostenveroordeling voor de hand. Voor de inbreuken die daartussen liggen zal naar bevind van zaken gehandeld dienen te worden en alsdan de redelijke en evenredige kosten bepaald dienen te worden. De voorzieningenrechter is gezien het voorgaande voorshands van oordeel dat een richtlijnconforme interpretatie van artikel 237 Rv voor de onderhavige zaak ertoe leidt dat Grolsch veroordeeld dient te worden de werkelijk door [Eiser] gemaakte kosten te vergoeden. Hiervoor is van belang dat Grolsch wetenschap had van het merkrecht van [Eiser] en, zoals hiervoor overwogen, hoewel daartoe diverse malen gesommeerd door [Eiser], bewust inbreuk heeft gemaakt op het merkrecht van [Eiser] en dat niet onmiddellijk heeft gestaakt. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [Eiser] de gestelde proceskosten ten bedrage van € 7.000,- onvoldoende heeft onderbouwd. De advocatenkosten, zoals onderbouwd in productie 9 bedragen € 4.879,17 en komen volledig voor toewijzing in aanmerking. Verder zal de voorzieningenrechter een bedrag aan verschotten ad € 621,32,- toewijzen. De beslissing De voorzieningenrechter: I. Veroordeelt Grolsch met onmiddellijke ingang na de betekening van dit vonnis iedere inbreuk op het aan [Eiser] toekomende merkrecht Nederhose gestaakt te houden. II. Beveelt Grolsch om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis op Grolsch briefpapier een rectificatie te verzenden naar de (rechts)personen aan wie zij de flyer heeft doen toekomen, met de volgende tekst: “Geachte relatie, Recentelijk hebben wij u samen met het Grolsch Magazine een flyer gestuurd waarin wij een oranje lederhose onder de naam NEDERHOSE aanbieden. De voorzieningenrechter in de Rechtbank Almelo heeft bij vonnis van 1 juni 2006 geoordeeld dat dit onrechtmatig was jegens de heer [Eiser] aangezien de heer [Eiser] exclusief rechthebbende is op het merk NEDERHOSE voor waren in klasse 25 (kledingstukken). Wij attenderen u erop dat, aangezien Grolsch geen toestemming heeft voor het gebruik van het merk NEDERHOSE, het u niet is toegestaan de naam NEDERHOSE te gebruiken voor het aanbieden van de oranje lederhose van Grolsch. Grolsch.” III. Beveelt Grolsch om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis aan (de raadsman van) [Eiser] een schriftelijke opgave, met aanhechting van kopie van alle ter staving van deze opgave relevante bescheiden, te verstrekken van de namen en adressen van alle (rechts)personen aan wie Grolsch de flyer heeft verzonden of laten verzenden. IV. Bepaalt dat Grolsch voor iedere dag dat zij in gebreke blijft met de naleving van de onder het onder I gegeven verbod en de onder II en III gegeven bevelen aan [Eiser] een dwangsom verschuldigd is van € 5.000,-, met een maximum van € 100.000,-. V. Veroordeelt Grolsch tot betaling van een bedrag van € 15.000,- bij wijze van voorschot op vergoeding van de door [Eiser] geleden en te lijden schade, te voldoen binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis. VI. Bepaalt de termijn als bedoeld in artikel 50 lid 6 TRIPS op zes maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis. II. Veroordeelt Grolsch in de kosten van dit geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van [Eiser] begroot op € 621,32 aan verschotten en € 4.879,17 aan salaris van de procureur. VIII. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad. IX. Wijst af het meer of anders gevorderde. Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. Inden, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 juni 2006, in tegenwoordigheid van mr. Hofstee, griffier.