Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AX6713

Datum uitspraak2006-04-06
Datum gepubliceerd2006-06-02
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAmsterdam
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 05/51435
Statusgepubliceerd


Indicatie

Middelenvereiste / onregelmatigheidstoeslag / duurzaamheid. Verweerder heeft onjuiste uitleg gegeven aan zijn beleid over het middelenvereiste bij onregelmatigheidstoeslag. Beslissend is geacht of referent de onregelmatigheidstoeslag heeft ontvangen in de twaalf maanden voor het eerste besluit. Zowel de letterlijke tekst van het beleid als de context van de paragraaf bieden geen grondslag voor deze uitleg, waarbij wordt teruggerekend. De interpretatie van verweerder vindt evenmin steun in de hoofdregel ten aanzien van de duurzaamheid van middelen, zoals neergelegd in paragraaf B1/2.2.3.2 Vc 2000. Daarin is immers maatgevend of de middelen in de toekomst nog gedurende de vereiste periode zullen worden ontvangen. Door niet te beoordelen of de toeslag in de komende twaalf maanden aanwezig zouden zijn heeft verweerder in strijd gehandeld met artikel 4:84 Awb. Beroep gegrond.


Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage zittinghoudende te Amsterdam enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken Uitspraak artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) reg. nr.: AWB 05/51435 V-nr.: 270.705.2721 inzake: A, geboren op [...] 1973, van Ghanese nationaliteit, wonende te Ghana, eiseres, gemachtigde: mr. R.L. Braakman, advocaat te Amsterdam, tegen: de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder, gemachtigde: mr. T. Ponte, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het ministerie van Justitie. I. PROCESVERLOOP 1. Op 12 april 2005 heeft eiseres bij de Nederlandse ambassade te Accra een aanvraag ingediend om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel “gezinsvorming, verblijf bij partner B (verder: referent)”. Bij besluit van 20 juni 2005, verzonden op 30 juni 2005, heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Bij bezwaarschrift van 19 juli 2005 heeft eiseres tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Het bezwaar is bij besluit van 10 oktober 2005, verzonden op 20 oktober 2005, ongegrond verklaard. 2. Bij beroepschrift van 15 november 2005 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De gronden van het beroep zijn ingediend bij brief van 15 december 2005. Op 6 januari 2006 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 30 januari 2006 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep. 3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2006. Eiseres is aldaar vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was referent ter zitting aanwezig. 4. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten. II. ONDERBOUWING VAN DE AANVRAAG Eiseres heeft ter onderbouwing van de voorwaarde dat referent zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan de volgende stukken - voor zover thans van belang - overgelegd: - een arbeidsovereenkomst van referent, aangegaan met C, van 1 maart 2002; - twee werkgeversverklaringen van C van 7 juni 2005 en 11 juli 2005. - een verklaring van C van 13 juni 2005, waarin een personeelsfunctionaris van C - kort weergegeven - verklaart dat referent per maand 19 dagen is en zal worden ingeroosterd in de pechservicebereikbaarheidsdienst, dat hij hiervoor een bruto-vergoeding ontvangt en dat deze vergoeding kan worden gezien als een vast onderdeel van het inkomen van referent. III. OVERWEGINGEN 1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit, in het licht van de daartegen aangevoerde beroepsgronden, in rechte stand kan houden. 2. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor de gevraagde mvv. Referent voldoet niet aan het vereiste dat hij zelfstandig en duurzaam moet beschikken over voldoende middelen van bestaan. De inkomsten uit de pechservicebereikbaarheidsdienst van referent worden aangemerkt als een onregelmatigheidstoeslag. Referent ontvangt deze toeslag eerst sinds 13 juni 2005 en derhalve ten tijde van het besluit in primo van 20 juni 2005 niet reeds gedurende twaalf maanden. Op grond van het beleid, neergelegd in paragraaf B1/2.2.3.1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000, kan deze toeslag derhalve niet worden aangemerkt als een structureel bestanddeel van het inkomen van referent. 3. Eiseres heeft - zakelijk weergegeven - de volgende beroepsgronden tegen het bestreden besluit aangevoerd. Referent beschikt sedert 13 juni 2005 zelfstandig en duurzaam over voldoende middelen van bestaan. De werkgever van referent heeft in een brief van 13 juni 2005 en in de werkgeversverklaring van 11 juli 2005 gegarandeerd dat referent een vergoeding ontvangt voor negentien uur pechservice-bereikbaarheidsdienst per week. Deze vergoeding is derhalve een vast inkomensbestanddeel. Niet is van belang of hij deze inkomsten ook in het verleden genoot. 4. De rechtbank overweegt als volgt. 5. Het bestreden besluit is een besluit omtrent de afgifte van een visum. Dit besluit is genomen op basis van het Souverein Besluit van 12 december 1813. Op grond van artikel 72, tweede lid, van de Vw 2000 wordt een dergelijk besluit voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, gelijkgesteld met een besluit gegeven krachtens de Vw 2000. 6. Een aanvraag tot het verlenen van een mvv wordt getoetst aan dezelfde criteria als die gelden bij een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000. 7. Artikel 16, eerste lid, onder c, van de Vw 2000 bepaalt dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 kan worden afgewezen indien de vreemdeling niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan dan wel, indien de persoon bij wie de vreemdeling wil verblijven, niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan. 8. De gevraagde verblijfsvergunning wordt op grond artikel 3.22, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 verleend, indien de hoofdpersoon: a. duurzaam en zelfstandig beschikt over een netto-inkomen als bedoeld in artikel 3.74, onder a, en b. een garantstelling heeft ondertekend, voorzover de vreemdeling als partner van die persoon wil verblijven. Het tweede lid van voornoemd artikel bepaald dat ingeval van gezinsvorming de verblijfsvergunning, in afwijking van het eerste lid wordt verleend indien de hoofdpersoon duurzaam en zelfstandig beschikt over een netto-inkomen dat ten minste gelijk is aan 120 procent van het minimumloon, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a, en artikel 14 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, met inbegrip van de vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15 van die wet. 9. Het beleid van verweerder ten aanzien van de middeleneis is neergelegd in hoofdstuk B1/2.2.3. van de Vc 2000. Ten aanzien van onregelmatigheidstoeslag wordt in paragraaf B1/2.2.3.1 van de Vc 2000 het volgende vermeld: “Als zelfstandige middelen van bestaan in de zin van de Vreemdelingenwet worden aangemerkt inkomsten uit arbeid in loondienst. Naast het loon (salaris, soldij) behoren daartoe tevens: - overwerkvergoeding, onregelmatigheidstoeslag en fooien, mits structureel; hiervoor geldt overigens dat het contractueel vastgestelde netto-inkomen ten minste 70% van de Abw-norm voor de desbetreffende categorie dient te bedragen; het netto-inkomen dient ten minste twaalf maanden te worden aangevuld met de overwerkvergoeding of onregelmatigheidstoeslag;” 10. Tussen partijen is niet in geschil dat de vergoeding die referent van zijn werkgever ontvangt voor de pechservicebereikbaarheidsdiensten valt aan te merken als een onregelmatigheidstoeslag in de zin van voornoemd beleid. In geschil is de vraag of is voldaan aan de in dit beleid genoemde voorwaarde dat het netto-inkomen van referent ten minste twaalf maanden dient te worden aangevuld met deze toeslag. 11. De rechtbank stelt vast dat verweerder ter beantwoording van deze vraag heeft bezien of referent de onregelmatigheidstoeslag, teruggerekend vanaf de datum van het besluit in primo, gedurende twaalf maanden heeft ontvangen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee blijk heeft gegeven van een onjuiste uitleg van het beleid. Eiseres heeft in beroep terecht naar voren gebracht dat op grond van het beleid de vraag of referent in het verleden de toeslag heeft ontvangen niet maatgevend is. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt. 12. Allereerst biedt de letterlijke tekst van het hiervoor weergegeven beleid ten aanzien van de onregelmatigheidstoeslag geen grondslag voor de uitleg van verweerder, volgens welke moet worden gekeken naar de periode voorafgaand aan het toetsmoment. De bewoordingen van het beleid duiden er veeleer op dat dient te worden bezien of het inkomen van referent vanaf het toetsmoment, en derhalve in de toekomst, nog gedurende ten minste twaalf maanden met de onregelmatigheidstoeslag wordt aangevuld. 13. Ook indien voormeld beleid ten aanzien van de onregelmatigheidstoeslag wordt bezien in de context van de genoemde paragraaf, kan geen grondslag worden gevonden voor voormelde uitleg van verweerder. Hiertoe verwijst de rechtbank naar het in dezelfde paragraaf neergelegde beleid ten aanzien van uitbetaling van een dertiende maand en loon in natura. Dit beleid bepaalt dat deze vergoedingen als zelfstandige middelen van bestaan worden aangemerkt, mits zij contractueel zijn vastgelegd. De laatste bewoordingen geven er blijk van dat voor de beoordeling van de vraag of deze middelen duurzaam aanwezig zijn doorslaggevend is of deze middelen op grond van een contract in de toekomst nog gedurende de vereiste periode zullen worden ontvangen. Van een toets waarbij wordt gekeken naar de aanwezigheid van deze inkomensbestanddelen in het arbeidsverleden van de hoofdpersoon is derhalve geen sprake. 14. De interpretatie van verweerder vindt evenmin bevestiging in de hoofdregel ten aanzien van de duurzaamheid van middelen, zoals neergelegd in paragraaf B1/2.2.3.2 van de Vc 2000. Deze hoofdregel luidt dat de zelfstandig verworven inkomsten tenminste nog een jaar beschikbaar zijn. Volgens de hoofdregel is derhalve de toekomst, en niet het verleden, maatgevend voor de beantwoording van de vraag of de betreffende persoon duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan. 15. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit een onjuiste toepassing heeft gegeven aan zijn beleid. Het beroep van eiseres zal dan ook gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met artikel 4:84 van de Awb. 16. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als de in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1). 17. Op grond van het bepaalde in artikel 8:74 van de Awb wijst de rechtbank de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht. IV. BESLISSING De rechtbank 1. verklaart het beroep gegrond; 2. vernietigt het bestreden besluit; 3. bepaalt dat verweerder binnen zes weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak; 4. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644,-- (zegge: zeshonderd en vierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan eiseres; 5. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht ad € 138,-- (zegge: honderd en achtendertig euro). Gewezen door mr. O.L.H.W.I. Korte, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.F. Koenis, griffier, en openbaar gemaakt op: 6 april 2006 De griffier De voorzitter Afschrift verzonden op: Conc: HK Coll: D: B Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.