Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AX6721

Datum uitspraak2006-05-30
Datum gepubliceerd2006-06-02
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Assen
Zaaknummers19.810010-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

De straf die de rechtbank zal opleggen, is lager dan de officier van justitie heeft geeist. Dit vindt zijn oorzaak in belangrijke mate in het feit dat de rechtbank bij de bewezenverklaring van feit 1 is uitgegaan van een aanzienlijk kortere periode dan de officier van justitie. De rechtbank zal de duur van de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijkstellen aan die van het voorarrest. Maar gezien de ernst van de feiten en met het oog op voorkoming van recidive, zal daarnaast een werk- en een leerstraf worden opgelegd, alsmede en voorwaardelijke gevangenisstraf met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht.


Uitspraak

RECHTBANK ASSEN STRAFVONNIS van de Meervoudige kamer in de zaak van het openbaar ministerie tegen: [naam verdachte], geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] 1968, wonende [woonplaats verdachte], verblijvende in [verblijfplaats verdachte]. Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 16 mei 2006. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. W.M. Bierens, advocaat te Assen. De officier van justitie mr. B.D. van der Burg acht hetgeen onder 1, 2, 3 en 4 is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank als volgt zal beslissen: * 24 maanden gevangenisstraf, waarvan 8 maanden voorwaardelijke, proeftijd 2 jaren met bijzondere voorwaarde. 1. TENLASTELEGGING De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat 1. hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 28 februari 2006 te Hoogeveen en/of te Zuidwolde, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, in elk geval een hoeveelheid cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet; 2. hij op of omstreeks 28 februari 2006 te Zuidwolde, gemeente de Wolden een wapen van categorie III, te weten een (doorgeladen) pistool merk Rohm, kaliber 6.35 mm en/of munitie voorhanden heeft gehad; 3. hij op of omstreeks 28 februari 2006 te Hoogeveen, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met (een) giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof(fen) van de categorie II, onder 6°, voorhanden heeft gehad; 4. hij op of omstreeks 28 februari 2006 te Hoogeveen en/of te Zuidwolde, gemeente De Wolden, althans in Nederland een wapenstok, zijnde een wapen van de categorie IV van de Wet wapens en munitie, heeft gedragen; Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging. 2. GELDIGHEID VAN DE DAGVAARDING In het onder 3 ten laste gelegde feit wordt het voorwerp waarop de verdere omschrijving betrekking heeft niet genoemd. De rechtbank zal de dagvaarding met betrekking tot dit feit nietig verklaren. 3. BEWIJSMIDDELEN Overeenkomstig de nader op te nemen bewijsconstructie. 4. BEWEZENVERKLARING De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: 1. hij in de periode van 1 december 2005 tot en met 28 februari 2006 in Nederland, telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd een hoeveelheid cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I; 2. hij op 28 februari 2006 te Zuidwolde, gemeente de Wolden een wapen van categorie III, te weten een doorgeladen pistool merk Rohm, kaliber 6.35 mm en munitie voorhanden heeft gehad; 4. hij op 28 februari 2006 te Zuidwolde, gemeente De Wolden, een wapenstok, zijnde een wapen van de categorie IV van de Wet wapens en munitie, heeft gedragen; De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring. Elk bewijsmiddel is slechts gebruikt voor het bewijs van het feit, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft. De verdachte zal van het onder 1, 2 en 4 meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht. 5. KWALIFICATIES Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op: onder 1: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd, strafbaar gesteld bij artikel 10 van de Opiumwet; onder 2: - handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet Wapens en Munitie, terwijl het feit wordt begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en - handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet Wapens en Munitie, telkens strafbaar gesteld bij artikel 55 van de Wet Wapens en Munitie; onder 4: handelen in strijd met artikel 27, eerste lid van de Wet Wapens en Munitie, strafbaar gesteld bij artikel 54 van de Wet Wapens en Munitie. 6. STRAFBAARHEID De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht. 7. STRAFMOTIVERING De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straf in aanmerking: - de aard en de ernst van de gepleegde feiten; - de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan; - hetgeen de rechtbank is gebleken omtrent de persoon van de verdachte; - het requisitoir van de officier van justitie; - het pleidooi van de raadsman van verdachte; - de oriëntatiepunten voor de straftoemeting; - de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 02 maart 2006, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder ter zake van soortgelijke feiten is veroordeeld; De rechtbank is op grond van de ernst van het bewezen geachte, in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, van oordeel dat in dit geval een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf geboden is. De straf die de rechtbank zal opleggen, is lager dan de officier van justitie heeft geëist. Dit vindt zijn oorzaak in belangrijke mate in het feit dat de rechtbank bij de bewezen-verklaring van feit 1 is uitgegaan van een aanzienlijk kortere periode (en daarmee samenhangend met een aanzienlijk kleinere hoeveelheid verhandelde cocaïne) dan de officier van justitie. Voorts wordt de dagvaarding met betrekking tot feit 3 nietig verklaard en betreft feit 4 een overtreding en geen misdrijf. De rechtbank zal de duur van de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijkstellen aan die van het voorarrest. Maar gezien de ernst van de bewezen verklaarde feiten 1 en 2 en met het oog op voorkoming van recidive, zal daarnaast een werk- en een leerstraf worden opgelegd, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht. De rechtbank heeft bij het vaststellen van de op te leggen geldboete voor het vierde feit rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, in de mate waarin de rechtbank dat nodig acht met het oog op een passende bestraffing van de verdachte. 8. TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 23, 24, 24c, 27, 57 en 62 van het Wetboek van Strafrecht. 9. BESLISSING VAN DE RECHTBANK De rechtbank verklaart de dagvaarding nietig ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde. De rechtbank verklaart bewezen dat het onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar. De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, 2 en 4 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot - gevangenisstraf voor de duur van 211 dagen waarvan een gedeelte groot 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank beveelt, dat de voorwaardelijk opgelegde straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de verdachte zich voor het einde van voormelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te vermelden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd. De rechtbank stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, arrondissement Assen, zolang deze instelling zulks nodig oordeelt, met opdracht aan die instelling ingevolge art. 14d van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. - een taakstraf bestaande uit 240 uren werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid met bevel dat, voor het geval de verdachte deze werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast; - een taakstraf bestaande uit 48 uren leerstraf, zijnde het volgen van een leerproject, inhoudende de Goldsteintraining, met bevel dat, voor het geval de verdachte deze leerstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 24 dagen zal worden toegepast; Ten aanzien van feit 4: een geldboete ten bedrage van ? 150,00 met bevel dat, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, vervangende hechtenis voor de duur van 3 dagen zal worden toegepast; De rechtbank heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.A.M. van Veen, voorzitter en mr. H. de Wit en mr. N.R. Boonstra, rechters in tegenwoordigheid van D. Witvoet, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 30 mei 2006.-