Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AX7211

Datum uitspraak2006-04-24
Datum gepubliceerd2006-07-13
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Breda
ZaaknummersAWB 05/1212
Statusgepubliceerd


Indicatie

Nihiltarief omzetbelasting bij uitvoer. Naheffing ten gevolge van valse stempels. Belanghebbende heeft ter zake van leveringen aan bepaalde afnemers het nultarief wegens de uitvoer van goederen toegepast. Naar aanleiding van een boekenonderzoek heeft de inspecteur het standpunt ingenomen dat de stempels op de “uitvoerdocumenten” vals zijn en is belanghebbende de mogelijkheid van tegenbewijs geboden. De inspecteur heeft naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat de stempels op de door belanghebbende als tegenbewijs overgelegde documenten eveneens vals zijn. Anders dan artikel 12 van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting vereist, heeft belanghebbende de toepasselijkheid van het nultarief niet doen blijken.


Uitspraak

RECHTBANK BREDA Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer Registratienummer: AWB 05/1212 Uitspraakdatum: 24 april 2006 Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 26 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen [X] B.V., gevestigd en kantoorhoudende te [Z], eiser, en de inspecteur van de Belastingdienst [P], verweerder. Eiser en verweerder worden hierna ook aangeduid als belanghebbende en de inspecteur. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 1999 tot en met 31 december 2002 een naheffingsaanslag opgelegd in de omzetbelasting ten bedrage van € 71.196 enkelvoudige belasting. 1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij de uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag gehandhaafd. Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld. Door de griffier is van belanghebbende een griffierecht geheven van € 276. 1.3. Belanghebbende heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd waarna de inspecteur schriftelijk heeft gedupliceerd. 1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 december 2005 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, [A], tot bijstand vergezeld van [B] en [C] en namens de inspecteur [D], tot bijstand vergezeld van [E]. 1.5. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten. 2. De feiten Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast: 2.1. Belanghebbende exploiteert een onderneming op het gebied van in- en verkoop van textielproducten waarbij het assortiment grotendeels bestaat uit Afrikaanse kledingstoffen. Naast leveringen binnen de Europese Unie (hierna: E.U.), vinden tevens leveringen plaats daarbuiten, waaronder aan afnemers gevestigd in Afrika. 2.2. Op 12 september 2002 heeft bij belanghebbende een boekenonderzoek plaatsgevonden door de Belastingdienst. Reikwijdte van dit onderzoek was de controle op het aantonen van de uitvoer naar buiten (of: uit) de E.U. in het kader van de heffing van omzetbelasting over de tijdvakken in de periode 1 januari 1997 tot en met 31 augustus 2002. 2.3. Onder de afnemers van belanghebbende bevonden zich in voornoemde periode [F] uit de Republiek Guinee en [G] uit Mali. De betreffende afnemers haalden zelf hun goederen bij belanghebbende af. Belanghebbende heeft deze leveringen beschouwd als exportleveringen naar buiten de E.U. en, met toepassing van artikel 9, lid 2 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet), juncto post a, 2 van Tabel 2, behorende bij de Wet, belast naar het tarief van nihil voor de omzetbelasting. 2.4. Van de afnemers onder 2.3. is bij belanghebbende een kopie van het paspoort aanwezig. Belanghebbende heeft aantekening gehouden van kentekens van de voertuigen waarmee deze afnemers hun goederen afhaalden. 2.5. Tijdens het boekenonderzoek zijn door belanghebbende voor uitvoer afgestempelde documenten betreffende leveringen aan de afnemers genoemd onder 2.3. overgelegd. Ter zake van de leveringen aan [G] vermeldden de documenten onder meer stempelafdrukken met de tekst: “[H]”, een datum en [Q]”, alsmede naamstempels. Ter zake van de leveringen aan [F] werden stempelafdrukken met onder meer de tekst: “[I]” en “[K]” getoond. De stempelafdrukken zijn voorgelegd aan het team [L]. Na onderzoek met geavanceerde apparatuur en het inwinnen van informatie bij de landelijke autoriteiten welke de stempels uitgeven, concludeerde het team [L] dat de stempels vals zijn. 2.6. Belanghebbende is ingelicht over de bevindingen van voornoemd team en haar is de mogelijkheid geboden om de uitvoer uit Nederland c.q. de invoer naar een land buiten de E.U. op andere wijze aan te tonen. 2.7. Belanghebbende heeft kopiefacturen betreffende de bestreden toepassing van het nultarief ten aanzien van de leveringen aan [G] in Mali door een aldaar wonende relatie bij, naar voornoemde relatie heeft medegedeeld aan belanghebbende, de douane te Mali laten afstempelen teneinde de uitvoer naar buiten de E.U. te bewijzen. Ook deze stempelafdrukken zijn op hun echtheid onderzocht door het team [L]. De conclusie van dit onderzoek was dat de stempels vals zijn. 2.8. Het boekenonderzoek is afgerond en met dagtekening 25 juli 2003 is aan belanghebbende de bestreden naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd, waarbij de leveringen aan genoemde afnemers zijn belast naar een tarief van 17,5/117,5 (periode 1999-2000) respectievelijk 19/119 (periode 2001-2002). 3. Het geschil 3.1. In geschil is of: 1. het bepaalde in artikel 10:3, derde lid, van de Awb geschonden is; 2. belanghebbende ter zake van leveringen van goederen aan [F] en [G] over het tijdvak 1 januari 1999 tot en met 31 december 2002 terecht het nultarief heeft toegepast Belanghebbende is van oordeel dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan. 3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. 3.3. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd: Belanghebbende: Ik wil toevoegen dat we hier te maken hebben met een ondernemer die zich wil houden aan de regels en die te maken heeft gehad met afhaal van goederen waarbij bij hem de indruk bestond dat de stempels in orde waren. Zij heeft zijn onderneming uitgeoefend en aan haar verplichtingen voldaan. Er wordt haar iets verweten waar zij niets aan kan doen. Zij weet niet meer hoe zij in de toekomst moet handelen. Dit werkt belemmerend voor de ondernemer. In 1999 is er eveneens een boekenonderzoek uitgevoerd door de Belastingdienst. In het ter dier zake opgemaakte controlerapport staat onder kopje: 4.2.2.1. “Uitvoer”, dat de toepassing van het 0% tarief in verband met de uitvoer van goederen uit de Europese Unie is gedekt door uitvoerbescheiden. De controle en de aanslag zijn gebaseerd op de conclusie van [M] dat de stempels vals zijn. Formeel heeft [N] de aanslag vastgesteld, maar hij heeft dit gedaan aan de hand van de conclusie van [O]. Het bezwaar is behandeld door [O] en deze heeft telefonisch gezegd dat hij het terug moet leggen bij het team [L] omdat hij geen expert is. Hij heeft aangesloten bij de conclusie van dit team. De conclusie van het team is derhalve van groot belang. Belanghebbende kan geen tegenbewijs overleggen. Alles staat of valt met de conclusie van team [L]. Het had meer voor de hand gelegen om het rapport door een ander te laten bekijken om een zorgvuldige belangenafweging te maken. Ik heb zelf geen onderzoek laten uitvoeren omdat zonder vergelijkingsmateriaal niet is vast te stellen of de stempels echt zijn of niet. De stempels zijn vanwege geheimhouding niet door de belastingdienst ter beschikking gesteld. De inspecteur: Belanghebbende haalt in haar beroep een arrest aan van de Hoge Raad van 20 februari 2004, nr. 39 136 en concludeert kennelijk dat “aantonen” hetzelfde betekent als “aannemelijk maken”. Dit arrest handelt evenwel over artikel 32 van de Wet op de omzetbelasting 1968 waarin het woordje “aantonen” wordt gebruikt. In het onderhavige geval gaat het evenwel over artikel 9 van de Wet juncto tabel 2 post a 2 behorende bij de Wet, waarin de uitdrukking “doen blijken” wordt gebezigd, hetgeen duidt op een zware bewijslast aan de kant van belanghebbende in de vorm van “overtuigend aantonen”. Het boekenonderzoek uit 1999 betrof intracommunautaire leveringen, ziet op jaren tot en met 1997 en was afgerond voordat bij belanghebbende valse stempels zijn geconstateerd. Ik bestrijd het standpunt van belanghebbende dat [M] zowel de aanslag heeft vastgesteld als uitspraak op bezwaar heeft gedaan. Door [N] en [O] is zelfstandig een afweging gemaakt. [O] heeft bekeken wat er nog meer aan informatie ingewonnen zou kunnen worden en of er buiten de stempels voldoende bewijs was. Hij heeft belanghebbende de mogelijkheid geboden om bewijs van uitvoer te leveren. Op het moment dat de stempels vals bleken, is gekeken of, indien naar een lichtere vorm van bewijs zou worden gegaan, belanghebbende voldoende bewijs geleverd had. De facturen van belanghebbende die afgestempeld zijn, zouden de echte stempelafdrukken moeten bevatten, zodat belanghebbende hierop een contra-expertise had kunnen laten uitvoeren. 3.4. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en van de aanslag. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. 4. Beoordeling van het geschil Schending van artikel 10:3 van de Awb 4.1. Niet in geschil is dat de onderhavige aanslag in formele zin is vastgesteld door [N] en de uitspraak op het bezwaarschrift in formele zin is gedaan door [O], beiden van de Belastingdienst en kennelijk tot deze handelingen gemandateerd. De rechtbank acht, mede gelet op de geloofwaardige verklaring van de inspecteur ter zitting, verder aannemelijk dat [O] zich, bij het doen van uitspraak op bezwaar ten aanzien van de feiten en omstandigheden die tot het opleggen van de aanslag hebben geleid, zelf een mening heeft gevormd. Hieraan doet niet af dat zowel bij het opleggen van de naheffingsaanslag als bij de afdoening van het bezwaarschrift, gebruik werd gemaakt van een deskundigenonderzoek door team [L]. De stelling van belanghebbende dat in het onderhavige geval artikel 10:3 van de Awb is geschonden, dient derhalve te worden afgewezen. Toepassing nultarief 4.2. Ingevolge artikel 9, tweede lid, letter b, van de Wet, juncto post a 2 van tabel II, geldt voor de leveringen van goederen, welke door een ondernemer worden uitgevoerd of worden opgeslagen in een douane-entrepot, het zogenaamde nultarief. Op grond van artikel 12 van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting kan alleen aanspraak op toepassing van bedoeld tarief worden gemaakt, indien de toepasselijkheid van dat tarief blijkt uit boeken en bescheiden. Het bewijs voor de toepasselijkheid van het tarief van nihil komt geheel voor rekening van belanghebbende. 4.3. Belanghebbende heeft ten overstaan van de inspecteur ter zake van de in het geding zijnde leveringen, documenten overgelegd waarop afdrukken van stempels van de Belgische Douane te [Q] waren geplaatst. De inspecteur heeft na onderzoek naar de echtheid van de stempelafdrukken het standpunt ingenomen dat deze vals waren, waarop hij belanghebbende in de gelegenheid heeft gesteld voor nader bewijs te zorgen. Belanghebbende meende in dit bewijs te voorzien door middel van kopiefacturen afgestempeld door de douane van Mali. De inspecteur heeft aannemelijk gemaakt dat ook deze stempelafdrukken afkomstig waren van valse stempels. Belanghebbende is er aldus niet in geslaagd om toepasselijkheid van het tarief van nihil te doen blijken. 4.4. Belanghebbendes grief dat zij niet in de gelegenheid is gesteld om een onafhankelijk tegenonderzoek uit te laten voeren naar de echtheid van de gewraakte stempelafdrukken treft geen doel. Het stond haar vrij om contact te leggen met de douane van respectievelijk Mali en België teneinde deze de gewraakte stempelafdrukken met de echte te laten vergelijken. Belanghebbende was immers in het bezit van de originele, door de inspecteur vals bevonden, afdrukken. Hieraan doet niet af belanghebbendes betoog dat zij niet over de originele, echte stempels van de Douane kon beschikken teneinde de vergelijking door een onafhankelijke deskundige te laten maken. 4.5. Met de overlegging van (een pagina uit) het rapport van het in 1999 uitgevoerde boekenonderzoek, doet belanghebbende kennelijk een beroep op het beginsel van het opgewekte vertrouwen. Zulks vergeefs. De toepasselijkheid van het tarief van 0% omzetbelasting moet immers blijken voor iedere levering afzonderlijk. De constatering tijdens het boekenonderzoek dat voor de periode vóór 1999 de uitvoer en daarmee de toepassing van het tarief van nihil voldoende werd aangetoond kon derhalve geen werking naar de toekomst hebben 4.6. Het hiervorenoverwogene leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is. 5. Proceskosten De rechtbank acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. 6. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Brouwer, voorzitter en de mrs. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en D. Hund, rechters en op 24 april 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van drs. J.M.C.Hendriks, griffier. Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum: - hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch; dan wel - beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt. N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd. Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie. Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.