Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AX8265

Datum uitspraak2006-02-01
Datum gepubliceerd2006-06-13
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers04/00438
Statusgepubliceerd


Indicatie

Belanghebbende exploiteert een bouwbedrijf. In de jaren 1998 en 1999 heeft C Bouw BV, gevestigd te D (hierna: de onderaannemer), een aantal werkzaamheden voor belanghebbende verricht. Op 30 januari 2002 is de onderaannemer in staat van faillissement verklaard. De Ontvanger heeft de onbetaald gebleven belastingvorderingen ingediend bij de curator in het faillissement. In verband met het feit dat de onderaannemer met de betaling van deze schulden in gebreke is gebleven en niet de verwachting bestaat dat er een substantiële betaling uit het faillissement zal volgen, heeft de Ontvanger belanghebbende met dagtekening 4 juli 2003 op grond van artikel 35 IW (subsidiair artikel 34 IW) aansprakelijk gesteld voor een deel van de belastingschulden van de onderaannemer. [..] Belanghebbende is op 14 augustus 2003 in bezwaar gekomen tegen de onderhavige beschikking. Belanghebbende erkent de aansprakelijkheid ten principale wel, maar heeft bezwaar tegen de hoogte van het bedrag waarvoor zij aansprakelijk is gesteld.


Uitspraak

BELASTINGKAMER Nr. 04/00438 HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH U I T S P R A A K Uitspraak van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, eerste meervoudige belastingkamer, op het beroep van X NV te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraken van de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst (hierna: de Ontvanger) op het bezwaarschrift betreffende na te melden beschikking. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1. Bij beschikking aansprakelijkstelling als bedoeld in artikel 49 van de Invorderingswet 1990 (hierna: de IW) welke beschikking is gedagtekend 4 juli 2003, is belanghebbende aansprakelijk gesteld voor een bedrag van ƒ 27.354,= (€ 12.412,70). Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Ontvanger het bedrag van de aansprakelijkstelling bij uitspraak op het bezwaar van 30 januari 2004 verminderd tot een bedrag van ƒ 26.249,= (€ 11.915,50). 1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een recht geheven van € 232,=. De Ontvanger heeft een verweerschrift ingediend. 1.3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 9 november 2005 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de Ontvanger. Belanghebbende heeft voorafgaande aan de zitting aan het Hof medegedeeld niet aanwezig te zullen zijn bij de zitting, maar er geen bezwaar tegen te hebben dat de zitting buiten zijn aanwezigheid doorgang vindt. 1.4. Het hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten. 2. Feiten Op grond van de stukken van het geding en de geloofwaardige verklaring van de Ontvanger ter zitting, stelt het Hof als tussen partijen niet in geschil, de volgende feiten vast: 2.1. Belanghebbende, gevestigd aan de A-straat 101 te B (België), exploiteert een bouwbedrijf. In de jaren 1998 en 1999 heeft C Bouw BV, gevestigd te D (hierna: de onderaannemer), een aantal werkzaamheden voor belanghebbende verricht. 2.2. Op 30 januari 2002 is de onderaannemer in staat van faillissement verklaard. De Ontvanger heeft de onbetaald gebleven belastingvorderingen ingediend bij de curator in het faillissement. In verband met het feit dat de onderaannemer met de betaling van deze schulden in gebreke is gebleven en niet de verwachting bestaat dat er een substantiële betaling uit het faillissement zal volgen, heeft de Ontvanger belanghebbende met dagtekening 4 juli 2003 op grond van artikel 35 IW (subsidiair artikel 34 IW) aansprakelijk gesteld voor een deel van de belastingschulden van de onderaannemer. De aansprakelijkstelling is berekend aan de hand van facturen (hierna onder 2.3. weergegeven) die de onderaannemer aan belanghebbende in rekening heeft gebracht in verband met de onder 2.1. bedoelde verrichte werkzaamheden. 2.3. Cijfermatig ziet de aansprakelijkstelling er als volgt uit: Factuur C Personeel Onbekenden Totaal tarief tarief tarief 50% 37,05% 150% Werk E 1998 ƒ 3.380,= ƒ 5.070,= ƒ 8.450,= Werk F loods: Factuur 5 juni 1999 ƒ 2.220,= ƒ 1.151,= ƒ 3.371,= Factuur 7 april 1999 ƒ 1.560,= ƒ 1.607,= ƒ 3.167,= Factuur 19 april 1999 ƒ 1.060,= ƒ 1.089,= ƒ 2.149,= Factuur 5 juni 1999 ƒ 400,= ƒ 207,= ƒ 607,= inzake meerwerk Werk E 1999: Factuur 8 januri 1999 ƒ 1.560,= ƒ 2.310,= ƒ 3.870,= Factuur 21 januari ƒ 2.320,= ƒ 3.420,= ƒ 5.740,= 1999 Totaal: ƒ27.354,= 2.4. Belanghebbende is op 14 augustus 2003 in bezwaar gekomen tegen de onderhavige beschikking. Belanghebbende erkent de aansprakelijkheid ten principale wel, maar heeft bezwaar tegen de hoogte van het bedrag waarvoor zij aansprakelijk is gesteld. Bij uitspraak op bezwaar van 30 januari 2004 heeft de Ontvanger het bezwaar van belanghebbende gedeeltelijk gegrond verklaard en de aansprakelijkstelling verminderd in die zin dat het bedrag van de aansprakelijkstelling voor zover toe te rekenen aan de factuur van 7 april 1999 is verminderd tot ƒ 2.904,=, de factuur van 5 juni 1999 tot ƒ 335,=, en de factuur van 21 januari 1999 is verminderd tot ƒ 5.170,=. De aansprakelijkstelling is in totaal verminderd tot een bedrag van ƒ 26.249,=. 2.5. Ter zitting heeft de Ontvanger alsnog geconcludeerd dat het bedrag van de aansprakelijkstelling voor wat betreft de factuur van 21 januari 1999 nog dient te worden verminderd tot ƒ 4.600,=. De aansprakelijkstelling dient op grond daarvan alsnog te worden verminderd tot ƒ 25.679,=. 3. Geschil en standpunten van partijen 3.1. Tussen partijen is uitsluitend in geschil het bedrag waarvoor belanghebbende aansprakelijk is gesteld, en dan uitsluitend voor zover dit bedrag betrekking heeft op de volgende facturen c.q. werkzaamheden: I Werk E 1998 II Werk F Loods, factuur 7 april 1999 III Factuur 5 juni inzake meerwerk IV Werk E 1999, factuur 8 januari 1999 3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden, welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Ter zitting heeft de Ontvanger hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd. Klussenbedrijf G was in de onderhavige jaren bij ons niet bekend als ondernemer. Het bedrijf is pas in 2000 ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Ik heb hierover vragen gesteld via de advocaat van de heer C. Ze hebben een half jaar de tijd gehad om deze vragen te beantwoorden, maar hebben nooit geantwoord. Niemand heeft kunnen verklaren dat er in 1998 en 1999 is gewerkt namens G. Ik weet niet wie er achter de factuur van december 1998 zit. De huidige eigenaar geeft aan dat hij sinds 2000 een onderneming drijft. 3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de beschikking aansprakelijkstelling tot een bedrag van ƒ 18.294,=. De Inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de beschikking aansprakelijkstelling tot een bedrag van ƒ 25.679,=. 4. Beoordeling van het geschil I Werk E 1998 4.1. Belanghebbende is aansprakelijk gesteld voor een bedrag van ƒ 8.450,=. Belanghebbende stelt dat zij slechts aansprakelijk is voor een bedrag van ƒ 6.760,=. Zij stelt hiertoe dat uitsluitend de heer C deze werkzaamheden heeft uitgevoerd en niet met onbekende derden is gewerkt. De aansprakelijkstelling, voor zover berekend aan de hand van het anoniementarief, is naar belanghebbendes opvatting dan ook onterecht. Het Hof verwerpt deze stelling, omdat belanghebbende slechts heeft gesteld dat de heer C de werkzaamheden uitsluitend zelf heeft verricht, maar deze stelling tegenover de gemotiveerde betwisting van de Ontvanger niet aannemelijk heeft gemaakt. Het Hof verwijst hiervoor mede naar de door de Ontvanger in het verweerschrift gegeven onderbouwing, waaruit blijkt dat de heer C, in geval belanghebbendes stelling juist zou zijn, 22,5 uur per dag gewerkt zou moeten hebben in de maand december 1998. II Werk F Loods, factuur 7 april 1999 4.2. Belanghebbende is aansprakelijk gesteld voor een bedrag van ƒ 3.167,=. In bezwaar heeft belanghebbende gesteld dat dit bedrag te hoog is, omdat een gedeelte van deze factuur (ƒ 1.200,=) betrekking heeft op de huur van steigers. De Ontvanger heeft deze stelling van belanghebbende in bezwaar gevolgd en de aansprakelijkstelling bij uitspraak op bezwaar verminderd met ƒ 262,82. Dit is het bedrag aan loonheffing dat in de aansprakelijkstelling toegerekend was aan het bedrag van ƒ 1.200,=. Belanghebbende stelt dat het bedrag van de aansprakelijkstelling zelf dient te worden verminderd met ƒ 1.200,=. Deze stelling kan het Hof niet volgen. Het bedrag van ƒ 1.200,= dient, conform de berekening van de Ontvanger in de uitspraak op het bezwaar, in mindering te worden gebracht op het factuurbedrag zelf, zodat de grondslag voor de berekening van de aansprakelijkstelling lager wordt. III Factuur 5 juni 1999 inzake meerwerk 4.3. Belanghebbende is aansprakelijk gesteld voor een bedrag van ƒ 607,=. Belanghebbende heeft ook ten aanzien van dit bedrag in bezwaar gesteld dat een gedeelte van de factuur (eveneens ƒ 1.200,=) betrekking heeft op de huur van steigers. De Ontvanger heeft deze stelling van belanghebbende gevolgd en de aansprakelijkstelling bij uitspraak op bezwaar, naar het oordeel van het Hof terecht, verminderd met een bedrag van ƒ 271,69. De stelling van belanghebbende dat het bedrag van de aansprakelijkstelling zelf dient te worden verminderd met ƒ 1.200,= kan, om dezelfde reden als hiervoor onder 4.2. opgenomen, niet worden gevolgd. IV Werk E, factuur 8 januari 1999 4.4. Belanghebbende stelt dat de aansprakelijkstelling onterecht is, omdat zij deze factuur in het geheel niet kent. Het Hof verwerpt deze stelling, omdat belanghebbende deze stelling, tegenover de gemotiveerde betwisting van de ambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt. Belanghebbende heeft niets aangevoerd waaruit blijkt dat sprake is van een gefingeerde factuur. 4.5. Gezien het vorenoverwogene is het Hof van oordeel dat het bedrag van de aansprakelijkstelling, waartoe de Ontvanger ter zitting nader heeft geconcludeerd, juist is. 5. Proceskosten Nu het beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Ontvanger te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 1 (punt) x € 322,= (waarde per punt) x 1,5 (factor gewicht van de zaak) is € 483,=. 6. Beslissing Het Hof: - verklaart het beroep gegrond, - vernietigt de bestreden uitspraak, - vermindert de beschikking aansprakelijkstelling tot een bedrag van ƒ 25.679,=, - gelast dat aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 232,=, - veroordeelt de Ontvanger in de kosten van het geding aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 483,=, en - wijst de Staat aan als de rechtspersoon die het griffierecht en de proceskosten moet vergoeden. Aldus gedaan door J.W.J. Huige, voorzitter, T. Blokland en G.W.B. van Westen, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van C.A. Blokx-van Roosmalen, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 1 februari 2006 Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 1 februari 2006 Het aanwenden van een rechtsmiddel: Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.