Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AX8421

Datum uitspraak2006-01-31
Datum gepubliceerd2006-06-13
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureVerzet
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/1736 NABW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzet ongegrond. Niet tijdige betaling griffierecht.


Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R 05/1736 NABW U I T S P R A A K met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen: [opposant], wonende te [woonplaats], opposant en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen, geopposeerde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Bij uitspraak van de Raad van 25 oktober 2005 is het door opposant ingestelde hoger beroep tegen het uitblijven van een door de rechtbank Groningen onder reg. nr. 04/191 te wijzen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard omdat het verschuldigde griffierecht niet binnen de gestelde termijn is voldaan. Tegen deze uitspraak is opposant in verzet gekomen. Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 20 december 2005, waar partijen - geopposeerde met bericht - niet zijn verschenen. II. MOTIVERING De uitspraak van de Raad van 25 oktober 2005 steunt hierop, dat het bij het instellen van het hoger beroep verschuldigde griffierecht van € 103,-- niet binnen de laatstelijk door de griffier bij aangetekende brief van 30 augustus 2005 gestelde termijn is betaald, en dat op grond van de beschikbare gegevens redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat opposant niet in verzuim is geweest. In geding is de vraag of het hoger beroep van opposant terecht niet-ontvankelijk is verklaard. De Raad ziet geen aanleiding om die vraag ontkennend te beantwoorden. De Raad merkt op dat de verschuldigdheid van het griffierecht voor de behandeling van het hoger beroep voortvloeit uit het bepaalde in artikel 22 van de Beroepswet. Op de verschuldigdheid van het griffierecht is opposant gewezen bij brieven van 9 augustus 2005 en 30 augustus 2005. Vast staat dat het griffierecht niet binnen de termijn, zoals gesteld in de brieven van 9 augustus 2005 en 30 augustus 2005, is betaald. Aangezien artikel 22 van de Beroepswet een bepaling van dwingend recht is, kan van het voldoen van griffierecht geen vrijstelling worden verleend, terwijl voorts van de door opposant gestelde betalingsonmacht niet is gebleken, nu deze stelling niet nader met verifieerbare gegevens is onderbouwd. Verder is uit de gedingstukken niet kunnen blijken van een ter zake relevante cumulatie van te betalen griffierechten in 2005, nu dit niet volgt uit de enkele omstandigheid dat opposant in 2005 meerdere zaken bij de Raad aanhangig heeft gemaakt. Zoals de Raad in dit kader reeds meermalen heeft overwogen, zie onder andere CRvB 29 augustus 2005, LJN AU1857, kan van het recht dat een belanghebbende ingevolge artikel 22 van de Beroepswet dient te betalen, niet worden gezegd dat het de toegang tot de rechter wezenlijk belemmert. Gelet op het vorenstaande moeten het verzet met toepassing van artikel 8:55, vijfde lid, aanhef en onder b, van de Awb ongegrond worden verklaard. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad ten slotte geen aanleiding. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Verklaart het verzet ongegrond. Aldus gegeven door mr. A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van mr. P.E. Broekman als griffier en uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2006. (get.) A.B.J. van der Ham. (get.) P.E. Broekman. MvK09016