Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AX8582

Datum uitspraak2006-02-07
Datum gepubliceerd2006-06-14
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13.497.485-2005
Statusgepubliceerd


Indicatie

Overlevering België gedeeltelijk toegestaan. Voldoende garantie. Op heeft hoger beroep aangetekend. Het rechtsmiddel zal volgens de Belgische autoriteiten leiden tot een daadwerkelijke behandeling in graad van beroep. Geen dreigende flagrante schending van artikel 6 EVRM, nieuwe behandeling biedt voldoende waarborgen. terugkeergarantie voldoet. overlevering niet toegestaan voor feit dat niet voldoet aan vereiste van strafmaximum van ten minste 12 maanden.


Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER Parketnummer 13.497.485-2005 RK nummer 05/3675 Datum uitspraak: 7 februari 2006 UITSPRAAK op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 28 oktober 2005 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 26 oktober 2005 door de eerste substituut Procureur des Konings te Tongeren, België. Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van: [opgeëiste persoon], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971, [adres], hierna te noemen de opgeëiste persoon. 1. Procesgang De vordering is behandeld op de openbare zitting van 9 december 2005. Daarbij zijn de offi-cier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. A.C.J. Lina, advocaat te Venlo, gehoord. De rechtbank heeft een tussenuitspraak gedaan op 21 december 2005 om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen in het geding te brengen: - informatie van de Belgische justitiële autoriteit of het hoger beroep dat de opgeëiste persoon op 18 oktober 2005 tegen het vonnis van 22 september 2005 heeft aangetekend het juiste rechtsmiddel is en zo ja, of het binnen de wettelijke termijn is ingesteld en of het rechtsmiddel daadwerkelijk tot een behandeling in hoger beroep zal leiden alsmede de toepasselijke wetsbepalingen; - een toezegging van de uitvaardigende autoriteit waaruit onomstotelijk blijkt dat zij ermee instemt dat deze opgeëiste persoon, indien hij in België tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, deze straf in Nederland zal mogen ondergaan en dat deze straf met toepassing van artikel 11 van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen zal kunnen worden omgezet. Bij schrijven van 9 januari 2006 heeft de Procureur des Konings van het Parket te Tongeren nadere informatie verstrekt ten aanzien van beide vragen. De vordering is vervolgens behandeld op de openbare zitting van 31 januari 2006. Daarbij zijn de offi-cier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon, mr. A.C.J. Lina, advocaat te Venlo gehoord. De rechtbank heeft op die zitting de termijn genoemd in artikel 22, lid 1 OLW op grond van het bepaalde in artikel 22, lid 3 van de Overleveringswet voor onbepaalde tijd verlengd. De reden daarvoor is gelegen in de aanhouding en tussenuitspraak in deze zaak en de omstandigheid dat het zittingsrooster van de rechtbank dusdanig overbelast is dat zij niet binnen de termijn van 90 dagen uitspraak zal kunnen doen. 2. Grondslag en inhoud van het EAB Aan het EAB ligt een vonnis van de Correctionele Rechtbank te Tongeren d.d. 22 september 2005 ten grondslag. De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging op het grondgebied van de uitvaardigende staat van een vrijheidsstraf voor de duur van drie jaar, waarvan de opgeëiste persoon nog 986 dagen dient te ondergaan. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis. De opgeëiste persoon heeft op 18 oktober 2005 beroep aangetekend tegen dit vonnis. Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. 3. Identiteit van de opgeëiste persoon De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft. 4. Strafbaarheid 4.1 Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het eerste feit aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt. Uitgaande van het recht van de uitvaardigende lidstaat - zoals daarvan blijkt uit de bij het EAB gevoegde wettelijke bepalingen - heeft zij in redelijkheid tot dat oordeel kunnen komen. Het feit valt onder nummer [27] op bijlage 1 bij de OLW, te weten: Verkrachting Op dit feit is bovendien naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld. 4.2 Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist Artikel 7, eerste lid, a, onder 2 OLW bepaalt voorts dat overlevering alleen kan worden toegestaan voor een feit dat zowel naar het recht van de uitvaardigende lidstaat als naar dat van Nederland strafbaar is en waarop een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld. De feiten 2, 3 en 4 zijn zowel naar het recht van België als naar Nederlands recht strafbaar. Op de feiten 3 en 4 is tevens in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden gesteld. Deze feiten leveren naar Nederlands recht op: Mishandeling, meermalen gepleegd Feit 2 wordt in het EAB omschreven als “bedreigingen onder bevel of voorwaarde”, strafbaar gesteld in artikel 329 van het Belgische Strafwetboek. Uit het door de Belgische autoriteiten meegezonden wetsartikel blijkt dat dit feit naar Belgisch recht wordt bedreigd met en een gevangenisstraf van maximaal drie maanden. Dit feit voldoet derhalve niet aan het vereiste dat op een feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan een maximum straf van ten minste twaalf maanden geldt, zodat de overlevering voor dat feit moet worden geweigerd. 5. Garantie als bedoeld in artikel 12 OLW Het vonnis waarbij de vrijheidsstraf is opgelegd, is bij verstek gewezen. Niet is gebleken dat de opgeëiste persoon in persoon is gedagvaard of anderszins in persoon in kennis is gesteld van de datum en plaats van de behandeling ter terechtzitting. De overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien de uitvaardigende justitiële autoriteit de in artikel 12 van de Overleveringswet bedoelde garantie heeft gegeven. De Procureur des Konings bij het Parket te Tongeren heeft de op 8 december 2005 bevestigd dat de opgeëiste persoon hoger beroep heeft aangetekend tegen het vonnis dat op verstek werd gewezen. In voornoemde brief van 9 januari 2006 heeft hij daarover onder meer de navolgende informatie verstrekt: Het vonnis a quo werd hem betekend op 14/11/05 doch hij tekende reeds eerder hoger beroep aan, namelijk op 18/10/05. Blijkbaar had hij reeds kennis van het vonnis voor het hem werd betekend. Kennelijk werd het hoger beroep tijdig aangetekend gezien de beroepstermijn (15 dagen vanaf de betekening) nog niet verstreken was. Het betreft ook een juist rechtsmiddel, gezien hij de keuze had tussen verzet en hoger beroep en hij hoger beroep aantekende. Het rechtsmiddel zal tot een daadwerkelijke behandeling in graad van beroep leiden. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende gewaarborgd dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering in de gelegenheid zal worden gesteld om een nieuw proces te verzoeken en aanwezig te zijn op de terechtzitting. Nu de opgeëiste persoon hoger beroep heeft aangetekend en dit zal leiden tot behandeling in beroep, is het vonnis nog niet onherroepelijk. De rechtbank zal het overleveringsverzoek van de Belgische justitiële autoriteit beschouwen als een verzoek ten behoeve van strafvervolging van de in het vonnis omschreven feiten. 6. Onschuldverweer De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen. Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan deze feiten, is niet gebleken. 7. Terugkeergarantie De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien de uitvaardigende justitiële autoriteit de in artikel 6, eerste lid, OLW bedoelde garantie geeft. De Procureur des Konings heeft in een brief van 26 oktober 2005 de volgende garantie gegeven: Krachtens artikel 5§3 van het Kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel wordt voorafgaand akkoord gegeven om de over te leveren persoon in geval van een veroordeling tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel, naar Nederland over te brengen om er zijn straf of maatregel te ondergaan; de geldende bepalingen inzake de overbrenging tussen Staten van gevonniste personen zijn hierop van toepassing, inclusief de instemming van de betrokken persoon. België is steeds akkoord gegaan met de buitenlandse omzettingsprocedure, beschreven in artikel 11 van het Verdrag van 21 maart 1983 inzake de overbrenging van gevonniste personen. In aanvulling op het bovenstaande heeft de Procureur des Konings bij eerder genoemde brief van 9 januari 2006 de volgende garantie van het Ministerie van Justitie bijgevoegd, inhoudende: Betreffende het Europees aanhoudingsbevel ten laste van de Nederlandse onderdaan [opgeëiste persoon] deel ik u mede dat de Belgische overheid ten aanzien van de opgeëiste persoon akkoord gaat met de toepassing van de omzettingsprocedure indien de betrokkene, nadat tegen hem in België een definitieve gevangenisstraf zal zijn uitgesproken, op zijn verzoek naar Nederland zal zijn overgebracht met toepassing van het Verdrag van 21 maart 1983 inzake de overbrenging van gevonniste personen. Uit artikel 3, eerste lid, aanhef onder e van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 (Trb. 1983, 74, hierna VOGP) volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren. Voor de feiten onder 4.2. is dat inderdaad het geval. Het onder 4.1 bedoelde feit is eveneens naar Nederlands recht strafbaar en levert op: Verkrachting Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook gewaarborgd dat, zo de opgeëiste persoon ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan en dat deze straf met toepassing van artikel 11 van het VOGP zal kunnen worden omgezet. 8. Verweren 8.1. De raadsman heeft de volgende verweren gevoerd. 8.1.1. Overlevering dient achterwege te blijven nu de voorlopige hechtenis van betrokkene op 2 december 2003 is geschorst door de raadkamer van de rechtbank te Eupen. Eerst zou een beslissing moeten volgen, inhoudende de opheffing van voornoemde schorsing, zodat een titel bestaat voor de vrijheidsbenemende maatregel, welke impliciet aan de toelaatbaarverklaring van de overlevering is gekoppeld. 8.1.2. Er is sprake van een flagrante schending van de fundamentele rechten zoals die worden gewaarborgd door het EVRM, met name van artikel 6, derde lid, onder a van dat Verdrag, zodat, gelet op het bepaalde in artikel 11 OLW, de overlevering dient te worden geweigerd. Ondanks het feit dat bekend was dat betrokkene geen rechtsbijstand had en geen adequate verdediging kon voeren is de behandeling van de zaak bij de rechtbank in Tongeren niet aangehouden. Betrokkene heeft derhalve niet de gelegenheid gekregen zich te laten verdedigen door een raadsman van zijn eigen keuze. 8.2. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het beroep op artikel 6 EVRM faalt, nu het in deze zaak geen onherroepelijk vonnis betreft. 8.3. De rechtbank verwerpt de verweren van de raadsman en overweegt daartoe: 8.3.1. De verzochte overlevering van de opgeëiste persoon en de daaraan gekoppelde mogelijke vrijheidsbeneming vindt zijn grond in het aan het EAB ten grondslag liggende vonnis. De rechtbank heeft bij de beoordeling van het overleveringsverzoek slechts hiermee rekening te houden. 8.3.2. Door de opgeëiste persoon zijn geen feiten en omstandigheden aangevoerd waardoor een gegrond vermoeden bestaat dat er sprake is van een (dreigende) flagrante schending van artikel 6 EVRM. De rechtbank overweegt ten overvloede dat de zaak tegen de opgeëiste persoon in hoger beroep opnieuw zal worden behandeld. Deze omstandigheid biedt naar het oordeel van de rechtbank voldoende waarborgen voor de opgeëiste persoon een eerlijk proces te krijgen in de zin van artikel 6 EVRM. Van enige dreigende flagrante schending in de zin van dit artikel is derhalve geen sprake. 9. Slotsom Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan voor de feiten 1, 3 en 4. De overlevering dient te worden geweigerd voor feit 2. 10. Toepasselijke wetsbepalingen Artikel 242 en 300 van het Wetboek van Strafrecht Artikelen 2, 5, 6, 7 en 12 van de OLW. 11. Beslissing WEIGERT de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de eerste substituut Procureur des Konings te Tongeren ten behoeve van het in België tegen hem gerichte strafrechtelijke onderzoek naar feit 2, waarvoor zijn overlevering wordt verzocht; STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de eerste substituut Procureur des Konings te Tongeren ten behoeve van het in België tegen hem gerichte strafrechtelijke onderzoek naar de feiten 1,3 en 4, waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Aldus gedaan door mr. J.M.J. Lommen- van Alphen, voorzitter, mrs. A.J.R.M. Vermolen en J.N.A. Jolink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.B. Boukema, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 7 februari 2006. De jongste rechter is buiten staat te tekenen Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.