Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AX8635

Datum uitspraak2006-06-06
Datum gepubliceerd2006-06-15
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13.497.396-2005
Statusgepubliceerd


Indicatie

Overlevering naar Frankrijk geweigerd ogv artikel 9 OLW. In Nederland loopt een strafrechtelijk onderzoek waarbij de opgeëiste persoon verdacht wordt van dezelfde feiten als waarvoor thans de overlevering wordt gevraagd. Geen opdracht tot staken van vervolging verstrekt door de Minister van Justitie.


Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM, INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER Parketnummer: 13.497.396-2005 RK nummer: 06/1179 Datum uitspraak: 6 juni 2006 UITSPRAAK op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 14 maart 2006 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 21 december 2005 door de public prosecutor of the departement court (procureur de la République près le tribunal de grande instance) te Lyon, Frankrijk. Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van: [opgeëiste persoon] geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1945, ingeschreven op het [adres] thans gede-tineerd in de Penitentiaire Inrichting Almere te Almere, hierna te noemen de opgeëiste persoon. 1. Procesgang De behandeling van de vordering is op 25 april 2006 aangehouden teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen nadere onderzoek te doen met betrekking tot de volgende vragen. Is de opgeëiste persoon onderwerp (geweest) van een 'parallel lopend Nederlands onderzoek' in het arrondissement Arnhem; Zo ja, van welke specifieke feiten is de opgeëiste persoon als verdachte aangemerkt (geweest)? De rechtbank heeft de officier van justitie verzocht nadere informatie te verstrekken met betrekking tot de rechtshulpverzoeken uit Engeland en Finland die betrekking zouden hebben op de opgeëiste persoon. Met name zou de rechtbank de inhoud van de rechtshulpverzoeken willen vernemen en willen vernemen op welke feitencomplexen de verzoeken betrekking hebben. Op 22 mei 2006 heeft mr. A. Zuil, officier van justitie bij het arrondissementsparket te Arnhem, nadere informatie verstrekt aan de officier van justitie te Amsterdam inzake het opsporingsonderzoek van de politie Gelderland-Midden. De vordering is voorts behandeld op de openbare zitting van 24 mei 2006. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. R.I. Takens, advocaat te Amsterdam gehoord. 2. Grondslag en inhoud van het EAB Aan het EAB ligt een arrest warrant (mandat d’arrêt) van 14 november 2005 ten grondslag. Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul-dig heeft gemaakt aan 17 naar het recht van Frankrijk strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage aan deze uitspraak is gehecht. 3. Identiteit van de opgeëiste persoon De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft. 4. Strafbaarheid Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt. Uitgaande van het recht van de uitvaardigende lidstaat - zoals daarvan blijkt uit de bij het EAB gevoegde wettelijke bepalingen - heeft zij in redelijkheid tot dat oordeel kunnen komen. De feiten vallen onder nummer [5] op bijlage 1 bij de OLW, te weten: Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen Op deze feiten is bovendien naar het recht van Frankrijk een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld. 5. Onschuldverweer De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen. Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan deze feiten, is niet gebleken. 6. Terugkeergarantie De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien de uitvaardigende justitiële autoriteit de in artikel 6, eerste lid, van de OLW bedoelde garantie geeft. De ‘Chef du Bureau de l ‘entraide pénale internationale’ van het Ministerie van Justitie heeft op 11 april 2006 de volgende garantie gegeven: Je vous saurai gré de bien vouloir informer les autorités néerlandaises que le ministère de la Justice français accorde la garantie aux termes de laquelle, si [opgeëiste persoon] était condamné à une peine irrévocable de privation de liberté en raison des faits pour lesquels sa remise est demandée, il pourrra subir sa peine aux Pays-Bas et ce dans le cadre de l’adaptation de celle-ci par les autorités judiciaires néerlandaises au moyen de la procédure de conversion décrite à l’article 11 de la convention susmentionée (Convention sur le transfèrement des personnes condamnées du 21 mars 1983) Uit artikel 3, eerste lid, aanhef onder e van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 (Trb. 1983, 74, hierna VOGP) volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren. De onder 4 bedoelde feiten zijn inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en leveren op: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met artikel 3, onder A, van de Opiumwet Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook gewaarborgd dat, zo de opgeëiste persoon ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan en dat deze straf met toepassing van artikel 11 van het VOGP zal kunnen worden omgezet. 7. Verweren De raadsman stelt zich op het standpunt dat op grond van artikel 9, eerste lid, sub a, OLW de overlevering dient te worden geweigerd nu de opgeëiste persoon in Nederland wordt vervolgd ter zake van dezelfde feiten als waarvoor overlevering is verzocht. Bovendien dient de overlevering geweigerd te worden op grond van artikel 13 OLW, waarin is bepaald dat de overlevering niet wordt toegestaan indien het EAB betrekking heeft op een strafbaar feit dat geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied is gepleegd. Volgens de raadsman moet een verzoek van de officier van justitie van deze weigering af te zien terzijde te worden geschoven, nu de officier van justitie niet in redelijkheid tot haar vordering heeft kunnen komen. Voorts heeft de raadsman aandacht gevraagd voor de medische situatie van de opgeëiste persoon en verwijst hij naar een kopie van een namens de opgeëiste persoon ingediend klaagschrift ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering. In afwachting van de behandeling van dat klaagschrift dient de behandeling van de overlevering te worden aangehouden. Volgens de officier van justitie blijkt er inderdaad sprake te zijn van een Nederlands onderzoek naar de handel in verdovende middelen, welk onderzoek zich met name richt op een andere verdachte. Zij stelt echter dat de eerste twee feiten waarvoor Frankrijk de overlevering vraagt niet voorkomen in het Nederlandse onderzoek, zodat dit onderzoek geen belemmering is voor overlevering. Slechts bij het derde feit is er volgens de officier van justitie sprake van een overlap met het Nederlandse onderzoek. De omstandigheid dat de vervolging ten aanzien van dat feit in Nederland kan worden sluit, naar haar oordeel, de weg naar een weigeringsgrond af. De officier van justitie in het arrondissement Arnhem heeft daarbij gemotiveerd aangegeven dat hij bereid is de vervolging te staken. Ten aanzien van het verweer met betrekking tot artikel 13 OLW is de officier van justitie van oordeel dat slechts uit de Nederlandse stukken valt af te leiden dat een deel van de strafbare feiten in Nederland zijn gepleegd. De medische toestand van de opgeëiste persoon staat niet aan de toelaatbaarheid van de overlevering in de weg, maar kan slechts een beletsel zijn bij de feitelijke overlevering. Ten aanzien van de artikel 12 Sv procedure stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat deze procedure geen schorsende werking heeft. De rechtbank overweegt het volgende: Artikel 9, eerste lid, sub a, OLW stelt dat overlevering van de opgeëiste persoon niet wordt toegestaan voor een feit terzake waarvan tegen hem een strafvervolging in Nederland gaande is. Dit leidt slechts uitzondering in die gevallen waarin de Minister van Justitie na advies van het openbaar ministerie en voorafgaand aan de beslissing tot overlevering opdracht heeft gegeven de vervolging te staken. In de onderhavige zaak heeft de rechtbank het volgende vastgesteld. Uit de brief van de officier van justitie in het arrondissement Arnhem blijkt dat er reeds vanaf juni 2004 een opsporingsonderzoek van de politie Gelderland-Midden loopt naar de betrokkenheid van [W. van de V.], naar aanleiding van de vondst van een grote hoeveelheid XTC-pillen. Uit een tap met betrekking tot een andere verdachte blijkt dat deze contacten onderhield met een persoon waarvan omstreeks 18/19 mei 2005 kon worden vastgesteld dat het [opgeëiste persoon] moest zijn. In de ter zitting aangeleverde stukken, met name in het rechtshulpverzoek van 9 januari 2006 van het Parket officier van justitie te Arnhem aan de bevoegde autoriteiten van Frankrijk te Lyon, wordt een overzicht gegeven van in Frankrijk onderschepte verdovende middelen (hash) transporten, waarvan betrokkenheid van de criminele organisatie wordt vermoed. De opgeëiste persoon wordt vermoed van deze organisatie deel uit te maken. In dit rechtshulpverzoek wordt melding gemaakt van alle transporten waarvoor Frankrijk de overlevering vraagt, te weten de transporten van 25 maart 2005, 31 maart 2005 en 27 mei 2005. De rechtbank is derhalve van oordeel dat tegen de opgeëiste persoon in Nederland een strafrechtelijk onderzoek loopt waarbij de opgeëiste persoon wordt verdacht van dezelfde feiten als waarvoor thans de overlevering wordt gevraagd. De rechtbank acht de mededeling dat de officier van justitie van het arrondissementsparket te Arnhem bereid is de vervolging te staken indien tot overlevering wordt overgegaan niet voldoende nu er geen opdracht tot staken van die vervolging is verstrekt door de Minister van Justitie. De rechtbank zal de overlevering van de opgeëiste persoon weigeren. Gelet op het bovengenoemde behoeven de overige verweren van de raadsman geen verdere bespreking. 8. Slotsom Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat niet aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden geweigerd. 9. Toepasselijke wetsbepalingen artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht de artikelen 3 en 11 Opiumwet de artikelen 2, 5, 6, 7 en 9 van de Overleveringswet 10. Beslissing WEIGERT de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de public prosecutor of the departement court (procureur de la République près le tribunal de grande instance) te Lyon ten behoeve van het in Frankrijk tegen hem gerichte strafrechtelijke onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. HEFT OP het bevel gevangenhouding. Aldus gedaan door mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzit-ter, mrs. B.M. Vroom-Cramer en E. van Sliedregt, rech-ters, in tegenwoordigheid van mr. A.B. Boukema, grif-fier, en uitgesproken ter openbare zitting van 6 juni 2006. Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.