Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AX8653

Datum uitspraak2006-06-01
Datum gepubliceerd2006-06-15
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers1747/05 NOT
Statusgepubliceerd
SectorNotariskamer


Indicatie

Onttrekking van gelden aan een daarop gelegd (derden)beslag levert een ernstige overtreding op van artikel 98 Wna. Voorts heeft de notaris de kamer onjuiste informatie verschaft en in strijd met de waarheid verklaard dat zij de betreffende gelden niet meer onder zich had.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER Beslissing van 1 juni 2006 in de zaak onder rekestnummer 1747/05 NOT van: MR. [X], notaris te [plaats], APPELLANTE, gemachtigde: mr. M. Bitter, t e g e n [Y], wonende te [plaats], GEÏNTIMEERDE, gemachtigde: mr. M.L.F.J. Schyns. 1. Het geding in hoger beroep 1.1. Namens appellante, verder te noemen de notaris, is bij een op 9 november 2005 ter griffie van dit hof ingekomen verzoekschrift – met bijlagen – tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Haarlem, verder te noemen de kamer, van 11 oktober 2005, waarbij de door geïntimeerde, verder te noemen klager, ingediende klacht tegen de notaris gegrond is verklaard onder oplegging van de maatregel van schorsing voor de duur van één dag. 1.2. Op 8 december 2005 is van de zijde van klager een verweerschrift ter griffie van het hof ontvangen. 1.3. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 9 maart 2006. Verschenen zijn de notaris en klager alsmede hun beider gemachtigden. Zij hebben allen het woord gevoerd; de gemachtigden aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities. 1.4. Tijdens de mondelinge behandeling is door het hof aan de notaris verzocht om nadere informatie te verschaffen. Hierop zijn op 14 maart 2006 een brief met bijlage en op 17 maart 2006 een aantal stukken van de zijde van de notaris ontvangen. Van de zijde van klager is op 20 maart 2006 een brief ter griffie van het hof ontvangen. 2. De stukken van het geding Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie alsmede van de hiervoor genoemde stukken. 3. De feiten Het hof gaat, bij de beoordeling van de klacht, van het navolgende uit: a. De moeder van klager is op 17 juli 2003 overleden. Klager en zijn zuster zijn erfgenaam van de nalatenschap van moeder, hierna: erflaatster; b. Een zekere J.H. van [Z] en zijn echtgenote (hierna: Van [Z]) hebben op 27 februari 2002 hun vakantiewoning te [plaats] voor een bedrag van € 142.920,77 aan erflaatster verkocht; c. Door erflaatster is een bedrag van € 71.470,38 van Van [Z] geleend. Ter zekerheidstelling is door haar een recht van tweede hypotheek op het woonhuis verleend ten behoeve van Van [Z]. De hierop betrekking hebbende hypotheekakte is op 27 februari 2002 door de notaris verleden; d. In verband met de afwikkeling van de nalatenschap was klager voornemens de woning te verkopen, hetgeen hij eind 2003 aan Van [Z] heeft medegedeeld; e. Bij brief van 25 oktober 2004 heeft de notaris aan klager medegedeeld dat door Van [Z] met ingang van 30 november 2004 de hypothecaire lening ad € 71.470,38 vermeerderd met rente wordt opgeëist; f. Begin december 2004 is de woning voor een bedrag van € 150.000,-- verkocht; g. De notaris heeft daarop de notaris van de kopers (mr. H.G. Holsteijn) geïnformeerd dat Van [Z] slechts aan de doorhaling van de hypotheek wenste mee te werken indien door mr. Holsteijn een bedrag van € 76.154,38 zou worden overgeboekt op haar kwaliteitsrekening. Op 7 december 2004 is door Van [Z] een volmacht voor afstand en vervallenverklaring hypotheek ondertekend; h. Op 13 december 2004 om 13.23 is door mr. Holsteijn een bedrag van € 76.154,38 op de kwaliteitsrekening van de notaris gestort; i. Eveneens op 13 december 2004 is door de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht verlof aan klager verleend om ter verzekering van verhaal van een vordering van hem op Van [Z] (begroot op € 60.000,--) conservatoir derdenbeslag te doen leggen onder de notaris; j. De deurwaarder heeft op 13 december 2004 om 15.50 uur het beslagrekest in persoon aan de notaris betekend; k. In dit rekest is - voor zover hier van belang – het navolgende opgenomen: “(...) CONSERVATOIR BESLAG GELEGD: op alle voor zodanig beslag vatbare gelden, vorderingen, waardepapieren en/of roerende zaken (niet zijnde registergoederen), die de derde-beslagene onder zich heeft en/of uit een reeds nu bestaande rechtsverhouding rechtstreeks zal verkrijgen van J.H. van [Z] voornoemd, dan wel uit een reeds nu bestaande rechtsverhouding rechtstreeks onder zijn/haar berusting heeft en/of zal verkrijgen voor, respectievelijk schuldig zijn of worden aan de schuldenaar voornoemd, zulks tot zekerheid van verhaal voor de vordering van verzoek(st)er op J.H. van [Z] voornoemd (...)”; l. In zijn brief van 16 december 2004 heeft de advocaat van Van [Z], mr K. van der Leij, onder meer het navolgende aan de notaris medegedeeld: ”(...) Er is beslag gelegd onder uw kantoor en cliënt heeft mij verzekerd dat er uistluitend gelden ten behoeve van hem aanwezig zijn op de door u ten behoeve van uw clientèle aangehouden kwaliteitsrekening. Onder verwijzing naar artikel 25 lid 5 van de Wet op het notarisambt alsmede naar de betrekkelijke jurisprudentie (vgl. in dit verband HR 15 nov. 2002: NJ 2003/373) dient er uitdrukkelijk verzocht te worden om beslag op het gedeelte dat voor gerequestreerde wordt geadministreerd op de kwaliteitsrekening. Dit is niet gebeurd en hiervoor is ook geen verlof gegeven. De gelden op de kwaliteitsrekening vormen immers een afgescheiden vermogen. Ik verzoek u derhalve vriendelijke het gehele saldo (...) over te maken op de derdenrekening van mijn kantoor (...).”; m. Op diezelfde dag is door mr. van der Leij aan de notaris schriftelijk medegedeeld dat van het door de notaris naar hem over te boeken bedrag een bedrag van € 60.000,-- door hem in depot zal worden gehouden; n. Op valuta-datum 16 december 2004 is door de notaris een bedrag van € 76.154,38 overgemaakt naar de rekening van de Stichting Beheer Derdengelden van mr. K. van der Leij; o. Klager heeft Van [Z] in verband met zijn geldvordering op 23 december 2004 gedagvaard voor de rechtbank te Utrecht; p. Blijkens haar brief van 7 januari 2005 heeft de notaris aan de advocaat van klager medegedeeld dat zij geen gelden van Van [Z] onder zich heeft. Op de daarbij gevoegde Verklaring Derdenbeslag is door de notaris verklaard dat er tussen haar en Van [Z] “geen enkele rechtsverhouding bestaat of heeft bestaan, uit hoofde waarvan klager op tijdstip van het beslag nog iets van de notaris had te vorderen of nog te vorderen zal krijgen”; q. In haar brief van 10 januari 2005 heeft de advocaat van klager - voor zover hier van belang – het navolgende aan de notaris medegedeeld: “(...) ben ik van mening dat het derdenbeslag dat onder u is gelegd wel degelijk doel heeft getroffen. Er is immers (tijdig) derdenbeslag gelegd onder u, waaronder ook valt uw kwaliteitsrekening. In tegenstelling tot de situatie van voor de invoering van de Wet op het notarisambt, is het immers zo dat een notaris een kwaliteitsrekening dient aan te houden op zijn naam en met vermelding van zijn hoedanigheid, die uitsluitend bestemd is voor gelden die de notaris in verband met zijn werkzaamheden als zodanig ten behoeve van derden onder zicht neemt. Van een afgescheiden vermogen in strikte zin als onder de oude situatie (Stichting derdengelden) is al lang geen sprake meer. Thans bepaalt artikel 25 lid 5 van de Wet op het notarisambt met zoveel woorden dat het niet mogelijk is om derdenbeslag te leggen op een kwaliteitsrekening onder de bank. Indien men derdenbeslag op een kwaliteitsrekening wil leggen, dan moet dan onder de notaris als zodanig geschieden, zo volgt uit de tweede zin van dit artikellid. Zulks is gebeurd door conservatoir derdenbeslag onder u (en daarmee ook onder uw kwaliteitsrekening) te laten leggen voor zover u gelden en/of geldswaarden van Van [Z] onder u had en/of zou krijgen. (...)”; r. Op valuta-datum 21 maart 2005 is vanaf de rekening van de Stichting Beheer Derdengelden van mr. K. van der Leij een bedrag van € 60.000 gestort op de kwaliteitsrekening van de notaris. 4. Het standpunt van klager 4.1. Klager verwijt de notaris dat zij een verklaring derdenbeslag, die zij als bijlage bij een brief aan de advocaat van klager van 7 januari 2004 had gevoegd, in strijd met de waarheid heeft ingevuld. Zij heeft immers op deze verklaring aangegeven dat er tussen haar en Van [Z] “geen enkele rechtverhouding bestaat of bestaan heeft uit hoofde waarvan Van [Z] op het tijdstip van het beslag nog iets van de notaris had te vorderen of nog te vorderen zal krijgen”. Op de dag waarop het derdenbeslag was gelegd – op 13 december 2004 – had Van [Z] echter wel degelijk een bedrag van de notaris te vorderen. De notaris had immers een bedrag van € 76.154,38 ten behoeve van Van [Z] op haar kwaliteitsrekening staan. Voorts verwijt klager de notaris dat zij de uitkomst van het geschil over de vraag of het derdenbeslag al dan niet “kleefde” niet heeft afgewacht maar het bedrag heeft doorbetaald aan de advocaat van Van [Z]. Dat de notaris met deze advocaat een afspraak had gemaakt dat hij dit geld op zijn derdengeldrekening zou laten staan totdat over het geschil was beslist, doet daaraan niet af. 4.2. In hoger beroep wijst klager op feiten die aan het licht zijn gekomen na de mondelinge behandeling bij de kamer op 12 juli 2005. Op 26 september 2005 vond een comparitie van partijen plaats in de civiele procedure die gevolgd is op de conservatoire beslaglegging. Partijen hebben een schikking getroffen aldus dat de beslagene, Van [Z], onder meer aan klager een bedrag diende te betalen van € 9.500. Naar aanleiding hiervan bleek bij navraag dat het bedrag van € 60.000 zich niet onder de advocaat van Van [Z] bevond maar nog steeds op de kwaliteitsrekening van de notaris. De notaris heeft echter steeds de indruk laten bestaan - tegenover klager, ten overstaan van de kamer en tegenover het hof in het beroepschrift - dat zij het bedrag had doorbetaald aan de advocaat van Van [Z]. Bovendien heeft de notaris tijdens de mondelinge behandeling ten overstaan van het hof verklaard dat zij het bedrag had laten terugstorten op haar kwaliteitsrekening naar aanleiding van de mondelinge behandeling van de klacht bij de kamer. Uit nadien verkregen informatie blijkt nu dat ruim vóór deze mondelinge behandeling, namelijk reeds op 21 maart 2005, het bedrag is teruggestort op de kwaliteitsrekening van de notaris. 5. Het standpunt van de notaris 5.1. De notaris stelt zich op het standpunt dat de Hoge Raad in het arrest van 15 november 2002, NJ 2003, 373, heeft uitgemaakt dat een onder de notaris gelegd derdenbeslag zich niet uitstrekt tot onder een stichting derdengelden berustende gelden. Dat is niet anders bij beslag dat niet expliciet gelegd is op een kwaliteitsrekening, die voor de stichting derdengelden in de plaats is gekomen, aldus de notaris. Voor een beslag met betrekking tot een zo bijzondere rekening moet expliciet en in ondubbelzinnig daarop gerichte bewoordingen verlof worden gevraagd. Noch het verlof noch het gelegde beslag hield een zodanige formulering in, waardoor het bedrag van € 76.154,38 dat de notaris ten behoeve van Van [Z] onder zich kreeg op haar kwaliteitsrekening vrij van het beslag bleef. De notaris heeft er bovendien voor zorggedragen dat de gelden, nadat zij door haar waren doorbetaald, zodanig werden veiliggesteld dat deze niet door Van [Z] konden worden uitgegeven of weggemaakt. De notaris heeft het verlof zo opgevat dat zij diende te verklaren wat zij op haar kantoorrekening aan gelden hield ten behoeve van Van [Z]. Naar waarheid heeft zij verklaard dat zij niets op bedoelde rekening hield voor Van [Z]. 5.2. Ten aanzien van de feiten die na de mondelinge behandeling bij de kamer bekend zijn geworden stelt de notaris dat zij de gelden op 21 maart 2005, na de indiening van de klacht, retour heeft ontvangen. Dit is ook de reden dat haar gemachtigde tijdens de mondelinge behandeling bij de kamer heeft medegedeeld dat het geld was veilig gesteld. De gemachtigde had echter niet begrepen dat de gelden inmiddels weer op de kwaliteitsrekening van de notaris stonden, maar leefde in de veronderstelling dat de gelden zich nog bevonden op de derdengeldrekening van de advocaat van Van [Z]. De notaris voegt hier nog aan toe dat zij er steeds voor gewaakt heeft dat de gelden – zo nodig - ter beschikking zouden blijven voor de beslagleggers en niet voortijdig zouden worden uitbetaald aan Van [Z]. 6. De beoordeling 6.1. Het onderzoek in hoger beroep heeft naar het oordeel van het hof niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de kamer, waarmee het hof zich verenigt. Met de kamer is het hof van oordeel dat de onttrekking van gelden aan een daarop gelegd (derden) beslag een ernstige overtreding oplevert van de in artikel 98 van de Wet op het notarisambt neergelegde norm. Het hof is van oordeel, met inachtneming van de feiten zoals deze na de mondelinge behandeling bij de kamer zijn gebleken, dat de notaris een zwaardere tuchtrechtelijke maatregel moet worden opgelegd. Gebleken is immers dat de notaris de kamer onjuiste informatie heeft verschaft over de gang van zaken en in strijd met de waarheid heeft verklaard dat zij de betreffende gelden niet (meer) onder zich had. Het hof is van oordeel dat deze handelwijze zeer verwijtbaar is. Het hof acht dan ook de maatregel van schorsing voor de duur van twee weken op zijn plaats. In zoverre wordt de bestreden beslissing vernietigd en wordt opnieuw rechtgedaan. 6.2. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven. 6.3. Het vorenoverwogene leidt mitsdien tot de volgende beslissing. 7. De beslissing Het hof: - vernietigt de beslissing van de kamer van 11 oktober 2005 voor zover de notaris daarbij de maatregel van schorsing voor de duur van één dag is opgelegd en opnieuw rechtdoende: - legt de notaris de maatregel van schorsing voor de duur van twee weken op ingaande twee weken na de dagtekening van deze beslissing; - verwerpt het beroep voor het overige. Deze beslissing is gegeven door mrs. N.A.M. Schipper, A.D.R.M. Boumans en A.M.A. Verscheure en uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag 1 juni 2006 door de rolraadsheer. DE KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT- NOTARISSEN IN HET ARRONDISSEMENT HAARLEM Beschikking d.d.11oktober 2005 van de Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-Notarissen in het arrondissement Haarlem, nader ook “de Kamer”, in de zaak onder nummer K 07.05 van: [Y], wonende te [plaats], nader ook: klager. advocaat: mr M.J. Nijenhuis, kantoorhoudende te Utrecht. ---tegen--- mr [Z], notaris te [plaats], nader ook: de notaris advocaat: mr M. Bitter, kantoorhoudende te Haarlem. 1. Verloop van de procedure. 1.1 Voor het verloop van de procedure verwijst de Kamer naar de navolgende aan de Kamer tot het nemen van een beslissing overgelegde bescheiden, waarvan de inhoud als hier ingevoegd dient te worden aangemerkt: - de op 1 maart 2005 ter secretarie van de Kamer ingekomen brief met zes bijlagen van de advocaat van klager van 28 februari 2005; - het verweerschrift van de advocaat van de notaris van 8 april 2005 met dertien producties, waarin het antwoord; 1.2 In de openbare vergadering van de Kamer van 12 juli 2005 zijn klager en zijn advocaat, alsmede de notaris en haar advocaat gehoord. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld hun standpunten toe te lichten. Vervolgens heeft de voorzitter van de Kamer de behandeling gesloten en bepaald dat op 11 oktober 2005 een beschikking zal volgen. 2. Relevante vaststaande feiten. Bij de beoordeling van de klacht wordt van het navolgende uitgegaan: a. De moeder van klager is op 17 juli 2003 overleden. Klager en zijn zuster zijn erfgenaam van de nalatenschap van moeder (hierna: de erflaatster). b. Een zekere J.H. van [Z] en zijn echtgenote (hierna; Van [Z] c.a.) hebben op 27 februari 2002 hun vakantiewoning te [plaats] voor een bedrag van € 142.920,77 aan de erflaatster verkocht. c. Door de erflaatster is een bedrag van € 71.470,38 van Van [Z] c.a. geleend. Ter zekerheidstelling is door haar een recht van tweede hypotheek op het woonhuis verleend ten behoeve van Van [Z] c.a. De hierop betrekking hebbende hypotheekakte is op 27 februari 2002 door de notaris verleden. d. In verband met de afwikkeling van de nalatenschap was klager voornemens de woning te verkopen, hetgeen hij eind 2003 aan Van [Z] heeft medegedeeld. e. Bij brief van 25 oktober 2004 heeft de notaris aan klager medegedeeld dat door Van [Z] c.a. met ingang van 30 november 2004 de hypothecaire lening ad € 71.470,38 vermeerderd met rente wordt opgeëist. f. Begin december 2004 is de woning voor een bedrag van € 150.000,-- verkocht. g. De notaris heeft daarop de notaris van de kopers (mr H.G. Holsteijn), geïnformeerd dat Van [Z] slechts aan de doorhaling van de hypotheek wenste mede te werken, indien door notaris mr Holsteijn een bedrag van € 76.154,38 zou worden overgeboekt naar haar kwaliteitsrekening. Op 7 december 2004 is door Van [Z] c.a. een volmacht voor afstand en vervallenverklaring hypotheek ondertekend. h. Op 13 december 2004 om 13.23 uur is door notaris mr Holsteijn een bedrag van € 76.154,38 op de kwaliteitsrekening van de notaris gestort. i. Eveneens op 13 december 2004 is door de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht verlof aan klager verleend om ter verzekering van verhaal van een vordering van hem op Van [Z] (begroot op € 60.000,--) conservatoir derdenbeslag te doen leggen onder de notaris. j. De deurwaarder heeft op 13 december 2004 om 15.50 uur het beslagrekest in persoon aan de notaris betekend. k. In dit rekest is - voor zover hier van belang – het navolgende opgenomen: “(…) CONSERVATOIR BESLAG GELEGD: op alle voor zodanig beslag vatbare gelden, vorderingen, waardepapieren en/of roerende zaken (niet zijnde registergoederen), die de derde-beslagene onder zich heeft en/of uit een reeds nu bestaande rechtsverhouding rechtstreeks zal verkrijgen van J.H. van [Z] voornoemd, dan wel uit een reeds nu bestaande rechtsverhouding rechtstreeks onder zijn/haar berusting heeft en/of zal verkrijgen voor, respectievelijk schuldig zijn of worden aan de schuldenaar voornoemd, zulks tot zekerheid van verhaal voor de vordering van verzoek(st)er op J.H. van [Z] voornoemd (…)”. l. In zijn brief van 16 december 2004 heeft de advocaat van Van [Z] onder meer het navolgende aan de notaris medegedeeld:“(…) Er is beslag gelegd onder uw kantoor en cliënt heeft mij verzekerd dat er uitsluitend gelden t.b.v. hem aanwezig zijn op de door u ten behoeve van uw cliëntèle aangehouden kwaliteitsrekening. Onder verwijzing naar art. 25 lid 5 van de Wet op het notarisambt alsmede naar de betrekkelijke jurisprudentie (vgl. in dit verband HR 15 nov. 2002: NJ 2003/373) dient er uitdrukkelijk verzocht te worden om beslag op het gedeelte dat voor gerequestreerde geadministreerd wordt op de kwaliteitsrekening. Dit is niet gebeurd en hiervoor is ook geen verlof gegeven. De gelden op de kwaliteitsrekening vormen immers een afgescheiden vermogen. Ik verzoek u derhalve vriendelijk het gehele saldo (…) over te maken op de derdenrekening van mijn kantoor (…)”. m. Op diezelfde dag is door de advocaat van Van [Z] aan de notaris schriftelijk medegedeeld dat van het door de notaris naar hem over te boeken bedrag van € 76.154,38 een bedrag van € 60.000,-- door hem in depot zal worden gehouden. n. Klager heeft Van [Z] in verband met zijn geldvordering op 23 december 2004 gedagvaard voor de rechtbank Utrecht. o. Op of omstreeks 27 december 2004 is een bedrag van € 76.154,38 door de notaris onder de advocaat van Van [Z] gestort. p. Blijkens haar brief van 7 januari 2005 heeft de notaris aan de advocaat van klager medegedeeld dat zij geen gelden van Van [Z] onder zich heeft. Op de daarbij gevoegde Verklaring Derdenbeslag is door de notaris verklaard dat er tussen haar en Van [Z] “geen enkele rechtsverhouding bestaat of heeft bestaan, uit hoofde waarvan klager op het tijdstip van het beslag nog iets van de notaris had te vorderen of nog te vorderen zal krijgen”. q. In haar brief van 10 januari 2005 heeft de advocaat van klager – voor zover hier van belang – het navolgende aan de notaris medegedeeld:”(…) ben ik van mening dat het derdenbeslag dat onder u is gelegd wel degelijk doel heeft getroffen. Er is immers (tijdig) derdenbeslag gelegd onder u, waaronder ook valt uw kwaliteitsrekening. In tegenstelling tot de situatie van voor de invoering van de Wet op het Notarisambt, is het immers thans zo dat een notaris een kwaliteitsrekening dient aan te houden op zijn naam en met vermelding van zijn hoedanigheid, die uitsluitend bestemd is voor gelden die de notaris in verband met zijn werkzaam-heden als zodanig ten behoeve van derden onder zich neemt. Van een afgescheiden vermogen in strikte zin als onder de oude situatie (Stichting derdengelden) is al lang geen sprake meer. Thans bepaalt artikel 25 lid 5 van de wet op het Notarisambt met zoveel woorden dat het niet mogelijk is om derdenbeslag te leggen op een kwaliteitsrekening onder de bank. Indien men derdenbeslag op een kwaliteitsrekening wil leggen, dan moet dat onder de notaris als zodanig geschieden, zo volgt uit de tweede zin van dit artikellid. Zulks is gebeurd door conservatoir derdenbeslag onder u (en daarmee ook onder uw kwaliteitsrekening) te laten leggen voor zover u gelden en/of geldswaarden van Van [Z] onder u had en/of zou krijgen. (…)”. 3. Inhoud van de klacht. 3.1 De klacht houdt zakelijk weergegeven het volgende in: a. Klager verwijt de notaris dat zij in weerwil van het – al of niet op formeel juiste wijze – onder haar gelegde beslag een bedrag van € 60.000,-- naar de derdenrekening van de advocaat van Van [Z] heeft overgeboekt. b. Klager verwijt de notaris voorts dat zij de verklaring derdenbeslag niet naar waarheid heeft ingevuld en zelfs al zou zij dat wel hebben gedaan voor het geval het beslag niet op de formeel juiste wijze was gelegd, dan zou dat volgens klager nog niet betekenen dat er op het moment van beslag geen sprake was van een rechtsverhouding tussen de notaris en Van [Z]. 3.2 Het standpunt van klager. 3.3 ad a. Klager stelt dat van een ieder en zeker van een notaris als drager van een openbaar ambt, mag worden verwacht dat hij het onder hem gelegde beslag respecteert. Met het beslag wordt immers beoogd zekerheid te stellen voor een vordering die de ene partij, in casu klager, op een ander, in casu Van [Z], meent te hebben waarbij de voorzieningenrechter vooraf toestemming heeft gegeven tot het leggen van het beslag. Dit betreft volgens klager een daad van openbaar gezag. Klager voegt hieraan toe dat de notaris bovendien niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk notaris betaamt, door de uitkomst van het geschil over de vraag of het derdenbeslag al dan niet kleeft niet af te wachten, maar desondanks het bedrag van € 76.154,38 over te maken aan de advocaat van Van [Z]. Volgens hem doet daaraan niet af dat de notaris met de advocaat had afgesproken dat daarvan een bedrag van € 60.000,-- op zijn derdenrekening zou blijven staan. 3.4 ad b. Klager stelt dat de notaris heeft gehandeld in strijd met hetgeen een goed notaris betaamt door de verklaring derdenbeslag niet naar waarheid in te vullen. Zij heeft op de verklaring aangegeven dat er geen rechtsverhouding bestaat of heeft bestaan uit hoofde waarvan Van [Z] op het tijdstip waarop het beslag is gelegd nog iets van de notaris had te vorderen of nog te vorderen zou krijgen. Klager meent echter dat de notaris op het tijdstip van het beslag wel degelijk een bedrag van € 76.154,38 vóór en op verzoek van Van [Z] op haar kwaliteitsrekening hield. Klager voert in dit verband nog aan dat als de notaris zou stellen dat Van [Z] op het moment van invullen van de verklaring niets meer van haar te vorderen had, dat het gevolg is van het door haar in weerwil van het beslag doorbetalen van het bedrag van € 60.000,--. De notaris zou daarmee miskennen dat zij de rechtsverhoudingen tussen haar en Van [Z] op het tijdstip waarop het beslag is gelegd diende weer te geven op het formulier. 4. Het standpunt van de notaris. 4.1 ad a. en b. De notaris voert aan dat zij de beide klachtonderdelen gezamenlijk becommentarieert. De notaris stelt dat er op 13 december 2004 conservatoir derdenbeslag onder haar is gelegd, maar dat hierbij geen sprake is van een beslag met betrekking tot haar kwaliteitsrekening. Volgens de notaris bleef het bedrag van € 60.000,-- dat zij ten behoeve van Van [Z] op haar kwaliteitsrekening hield, vrij van het beslag. In dit verband verwijst de notaris naar de situatie van voor invoering van de WNA, toen notarissen (en gelijk nu nog advocaten) zich nog bedienden van een zogenoemde Stichting Derdengelden. Zij haalt hierbij het arrest HR 15.11.2002 NJ 2003/373 aan stellende dat indien een koper geld betaalt aan de Stichting Derdengelden, hier geen sprake is van gelden die “onder de notaris” berusten. De notaris meent dat de kwaliteitsrekening ex art. 25 WNA die voor de Stichting Derdengelden in de plaats is getreden, het voorgaande in beginsel niet anders maakt. Op grond van art 25 lid 5 WNA dient weliswaar onder de notaris derdenbeslag te worden gelegd, maar dan op het aandeel van een rechthebbende geadministreerd op de bijzondere rekening (de kwaliteitsrekening). Vervolgens dient de notaris de verklaring derdenbeslag te doen, omdat zij privatief bevoegd is tot beheer en beschikking over de kwaliteitsrekening. De notaris stelt dat zij het verlof zo heeft opgevat dat zij diende te verklaren wat zij op haar kantoorrekening aan gelden hield ten behoeve van Van [Z]. Aangezien zij op de kantoorrekening niets ten behoeve van Van [Z] hield, heeft zij de verklaring naar waarheid ingevuld. 5. De beoordeling. 5.1 Ter beoordeling is de vraag of de notaris zich schuldig heeft gemaakt aan enig handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens de wet op het notarisambt gegeven bepaling of een op deze wet berustende verordening, hetzij met de zorg die zij als notaris behoort te betrachten ten opzichte van klager, dan wel of zij zich schuldig maakt aan enig handelen of nalaten dat een notaris niet betaamt, een en ander als bedoeld in artikel 98 van de Wet op het notarisambt. 5.2 De beide klachtonderdelen lenen zich in verband met hun verwevenheid voor gezamenlijke behandeling. Het staat vast dat op 13 december 2004 conservatoir derdenbeslag is gelegd onder de notaris. Het staat voorts vast dat de notaris op het moment van beslaglegging een bedrag van € 60.000,-- ten behoeve van Van [Z] op haar kwaliteitsrekening hield. Gesteld noch gebleken is dat er sprake was van een aparte rechtspersoon waaronder beslag had kunnen worden gelegd. De Kamer betrekt voorts in haar overwegingen dat in het beslagrekest onder meer het navolgende is opgenomen:”(…) conservatoir beslag gelegd: op alle voor zodanig beslag vatbare gelden, vorderingen, waardepapieren en/of roerende zaken (niet zijnde registergoederen), die de derde-beslagene onder zich heeft en/of uit een reeds nu bestaande rechtsverhouding rechtstreeks zal verkrijgen van J.H. van [Z] voornoemd, dan wel uit een reeds nu bestaande rechtsverhouding rechtstreeks onder zijn/haar berusting heeft en/of zal verkrijgen voor, respectievelijk schuldig zijn of worden aan de schuldenaar voornoemd, zulks tot zekerheid van verhaal voor de vordering van verzoek(st) op J.H. van [Z] voornoemd (…)”. 5.3 De vraag die beantwoord dient te worden is of de kwaliteitsrekening valt onder “de gelden die de notaris onder zich heeft”. Aangezien de notaris bij uitsluiting het beheer over de kwaliteitsrekening voert, en zij als enige kan verklaren hoe groot het aandeel van de rechthebbende in het saldo op deze rekening is, dienen de gelden die op de kwaliteitsrekening staan aangemerkt te worden als zich bevindende onder de notaris. Dit betekent dat het beslag zich uitstrekt tot de kwaliteitsrekening. De notaris heeft derhalve door een bedrag van € 76.154,38,-- over te boeken naar de derdenrekening van de advocaat van Van [Z] gelden onttrokken aan het beslag. Dit impliceert tevens dat zij de verklaring derdengelden niet naar waarheid heeft ingevuld. De beide klachtonderdelen zijn dan ook gegrond. 5.4 Nu onttrekking van gelden aan een daarop gelegd beslag in de wet zelfs als een strafbaar feit is gedefinieerd, moet het handelen van de notaris als een ernstige overtreding van de in artikel 98 van de Wet op het notarisambt neergelegde norm worden beschouwd. Mede gelet op de omstandigheid dat de notaris nog onlangs tuchtrechtelijk is bestraft, is de zware tuchtrechtelijke maatregel van schorsing op zijn plaats. Met betrekking tot de duur van die schorsing wordt overwogen dat er van mag worden uitgegaan dat van het enkele opleggen van de op één na zwaarste tuchtrechtelijke sanctie voldoende preventieve werking zal uitgaan en dat de notaris daardoor in voldoende mate zal worden getroffen, zodat kan worden volstaan met een schorsing voor de duur van één dag. 5.5 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing. 6. BESLISSING De Kamer van Toezicht over de notarissen en Kandidaat-Notarissen te Haarlem: - verklaart de klacht gegrond. - legt aan de notaris de maatregel van schorsing voor de duur van één dag op. - bepaalt dat deze schorsing zal worden uitgesproken op een nader te bepalen datum nadat is vastgesteld dat tegen deze beslissing geen rechtsmiddel meer openstaat. Deze beschikking is op 11 oktober 2005 gegeven door mr A.C. Monster, voorzitter, mrs C. Wisse en N. Vanderveen leden en mrs R. Rijkers en S. Mellema plaatsvervangend leden in tegenwoordigheid van de secretaris mr Y.H. L’Hoir.