Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AX8729

Datum uitspraak2006-06-06
Datum gepubliceerd2006-06-15
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/1969 WWB
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vaststeling van het recht op bijstand. Feitelijke verblijfplaats.


Uitspraak

05/1969 WWB Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 16 maart 2005, 04/666 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Goes (hierna: College) Datum uitspraak: 6 juni 2006 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het College heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2006. Appellant is verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door J. van de Velde, werkzaam bij de gemeente Goes. II. OVERWEGINGEN De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden. Appellant heeft zich op 11 december 2003 gemeld bij het Centrum voor Werk en Inkomen alwaar hem een formulier Aanvraag en inlichtingen WWB is uitgereikt. Appellant heeft op dit formulier aangegeven dat hij met ingang van 1 januari 2004 in aanmerking wil komen voor een bijstandsuitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Het College heeft bij besluit van 25 februari 2004 de aanvraag van appellant afgewezen op de grond dat appellant niet verblijft op het door hem opgegeven adres. In het tegen dit besluit door appellant ingediende bezwaarschrift van 29 februari 2004 heeft hij aangegeven dat hij rondvaartschipper van beroep is, aan boord woont en dat hij als correspondentieadres het adres van zijn moeder in [woonplaats] gebruikt. Appellant beschouwt [woonplaats] als zijn domicilie. Bij besluit van 9 augustus 2004 heeft het College het bezwaar van appellant tegen het besluit van 25 februari 2004 ongegrond verklaard. Daarbij heeft het College - onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 40 van de WWB - aangegeven dat het recht op bijstand bestaat jegens het College van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Nu in [woonplaats] uitsluitend sprake is van een postadres van appellant en hij feitelijk verbleef op een schip dat tot 1 mei 2004 vaste ligplaats had in Streefkerk heeft appellant geen recht op bijstand jegens het College. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 9 augustus 2004 ongegrond verklaard. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd. De Raad komt tot de volgende beoordeling. Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de WWB bestaat het recht op bijstand jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Op grond van het bepaalde in artikel 40, eerste lid, tweede volzin, van de WWB kan bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat aan een belanghebbende zonder adres als bedoeld in artikel 1 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (Wet GBA) bijstand wordt verleend door het college van een bij die maatregel aan te wijzen gemeente. Naar het oordeel van de Raad dient de vraag waar iemand woonplaats heeft naar concrete feiten en omstandigheden te worden beantwoord. Nu appellant geruime tijd voor de aanvraag, ten tijde van de aanvraag en - naar eigen zeggen - tot 1 mei 2004, feitelijk verbleef op een boot waarvan de vaste ligplaats in die periode Streefkerk was, kon hij ten tijde in geding een eventuele aanspraak op bijstand slechts geldend maken jegens het college van Liesveld en niet jegens het College. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en R.H.M. Roelofs en H.J. de Mooij als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.E. Broekman als griffier, uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2006. (get) A.B.J. van der Ham. (get) P.E. Broekman.