Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AX8827

Datum uitspraak2006-04-19
Datum gepubliceerd2006-06-19
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/1772 AW-VV
Statusgepubliceerd


Indicatie

Toekenning verzoek voorlopige voorziening. Besluit betrokkene niet voor een aanbeveling tot rechter in aanmerking te brengen ontbeert toetsbare onderbouwing.


Uitspraak

06/1772 AW-VV Centrale Raad van Beroep Voorzieningenrechter U I T S P R A A K als bedoeld in artikel 8:84, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 17 van de Beroepswet op het verzoek om voorlopige voorziening van: [verzoekster] te [woonplaats] (hierna: verzoekster), in verband met het geding tussen: verzoekster en het Bestuur van de rechtbank Amsterdam (hierna: het Bestuur) Datum uitspraak: 19 april 2006. I. PROCESVERLOOP Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Bestuur van 8 februari 2006. Verzoekster heeft tevens een verzoek om voorlopige voorziening gedaan. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2006, waar verzoekster in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. J.S. Pennings, advocaat te Amsterdam. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.B. de Witte-van den Haak, advocaat te ’s-Gravenhage en mr. R.W.L. Koopmans, lid van het Bestuur. II. OVERWEGINGEN 1. De voorzieningenrechter neemt de volgende voor deze voorlopige voorzieningsproce-dure van belang zijnde feiten en omstandigheden tot uitgangspunt. 1.1. Verzoekster, stafjurist in dienst bij en rechter-plaatsvervanger in de rechtbank Amsterdam, heeft op 30 september 2005 de zogenoemde eendagsvariant van de éénjarige rio-opleiding met goed gevolg afgerond. De opleiding heeft plaatsgevonden in de strafsector van de rechtbank Amsterdam en in de sector bestuursrecht van de rechtbank Zwolle. In het rondschrijven van 6 oktober 2005 van de voorzitter van het Bestuur aan alle rechters in de rechtbank is de gelegenheid geboden bezwaren in te brengen tegen de kandidatuur van verzoekster. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt. In aansluiting daarop is door de selectiecommissie mondeling een positief benoemingsadvies uitgebracht aan het Bestuur. 1.2. Bij brief van 8 februari 2006 heeft het Bestuur verzoekster meegedeeld dat is besloten haar niet voor een aanbeveling tot rechter in aanmerking te brengen, omdat er twijfel bestaat ten aanzien van haar functioneren op de aspecten zelfreflectie, luisteren en sociabiliteit. Tevens heeft het Bestuur verzoekster een vervolgtraject aangeboden van maximaal twaalf maanden, waarin zij, onder begeleiding, fulltime als rechter in de strafsector werkzaam zou zijn, welk traject met een beslissende eindbeoordeling zou eindigen. Bij een voldoende eindbeoordeling acht het Bestuur verzoekster benoembaar tot rechter. 1.3. Verzoekster heeft bij het Bestuur bezwaar gemaakt tegen dit besluit, het aangeboden vervolgtraject niet geaccepteerd en de voorzieningenrechter van de Raad verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Verzoekster heeft primair gevraagd een voorlopige voorziening te treffen die ertoe zal leiden dat A. het bestreden besluit wordt vernietigd en het Bestuur voor 26 april 2006 een besluit neemt waarin verzoekster wordt voorgedragen voor benoeming en B. verzoekster met directe ingang op regelmatige basis zittingen kan verrichten. Subsidiair wordt gevraagd om schorsing van het bestreden besluit en om een voorziening als onder B. genoemd maar dan bij de sector bestuursrecht. 2.1. Ter onderbouwing van haar verzoek om een voorlopige voorziening heeft verzoekster - samengevat - aangevoerd dat haar functioneren op de door het Bestuur genoemde aspecten, gelet op de beoordelingen tijdens de rio-opleiding en het succesvol afronden van die opleiding, goed was en dat het bestreden besluit wegens het ontbreken van een motivering niet op goede gronden berust. Verzoeksters spoedeisend belang bestaat daarin dat zij sinds eind oktober 2005 niet meer in de gelegenheid wordt gesteld zittingen te verrichten en aldus haar zittingsvaardigheden niet op peil kan houden. 2.2. Namens het Bestuur is gesteld dat verzoekster niet definitief voor benoeming is afgewezen, doch een mogelijkheid heeft gekregen zich alsnog waar te maken en twijfel over de genoemde competenties weg te nemen. Voorts is gesteld dat het voor benoeming voordragend gezag een ruime discretionaire bevoegdheid toekomt. Het Bestuur, verzoeksters belang bij het op peil houden van haar zittingsvaardigheid erkennend, heeft verklaard dat er geen bezwaar bestaat tegen het voorlopig als rechter-plaatsvervanger fulltime inzetten van verzoekster in de strafsector, waarbij geen sprake zal zijn van de in het eerdere aanbod genoemde begeleiding. 3. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. 3.1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 17 van de Beroepswet kan, indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij komt in een geval als dit de vraag in beeld of er een redelijke mate van waarschijnlijkheid is dat het bestreden besluit - na handhaving in bezwaar - in rechte niet in stand kan blijven. 3.2. De tijdens de rio-opleiding opgemaakte beoordeling over het functioneren van verzoekster in de strafsector heeft als eindconclusie dat zij op overtuigende wijze heeft laten zien dat zij de capaciteiten bezit om een functie als rechter te vervullen. Over het optreden ter zitting is opgemerkt dat haar dit zeer gemakkelijk afging en over contactvaardigheid en collegialiteit is vermeld dat verzoekster prettig is om mee samen te werken. Het optreden ter zitting in de sector bestuursrecht van de rechtbank Zwolle is uitstekend genoemd. Over de rechterlijke attitude is vermeld dat verzoekster overkomt als evenwichtig en zeer professioneel. De voorzieningenrechter stelt vast dat het besluit om verzoekster niet voor een aanbeveling tot rechter in aanmerking te brengen uitsluitend steunt op de overweging dat er twijfel bestaat ten aanzien van haar functioneren op de aspecten zelfreflectie, luisteren en sociabiliteit. Nu niet blijkt waarop dit oordeel berust, moet worden geconcludeerd dat het bestreden besluit een toetsbare onderbouwing ontbeert. Ter zitting is weliswaar aangegeven dat die twijfel berust op mondelinge mededelingen van teamleiders uit de sector bestuursrecht van de rechtbank Amsterdam, maar verzoekster heeft verklaard dat bedoelde teamleiders zich tegenover haar anders hebben uitgelaten. De voorzieningenrechter stelt vast, zoals van de zijde van het Bestuur ook is erkend, dat de twijfel in elk geval niet kan berusten op waarnemingen van verzoeksters optreden als rechter-plaatsvervanger, nu zij haar opleiding immers elders heeft genoten. Het ontbreken van een onderbouwing klemt te meer nu die twijfel over verzoeksters vaardigheden haaks staat op de zeer goede beoordelingen die over haar zijn uitgebracht tijdens de opleidingsperiode en de vraag rijst of zulke twijfel daardoor niet is achterhaald. De voorzieningenrechter gaat er daarbij vanuit dat verzoekster tijdens haar opleiding is beoordeeld in het licht van de competenties zoals genoemd in het functieprofiel rechter rechtbank Amsterdam, waaronder luisteren, zelfreflectie en sociabiliteit. 3.4. Onder de bovenomschreven omstandigheden ziet de voorzieningenrechter aanleiding tot het treffen van de navolgende voorlopige voorziening. Voor inwilliging van het primair verzochte onder A. ziet de voorzieningenrechter geen grond nu aan dat verzoek elke voorlopigheid ontbreekt. De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat aan het belang van verzoekster om haar zittingsvaardigheden op peil te kunnen houden in voldoende mate kan worden recht gedaan door haar zonder nadere voorwaarden in te zetten in de strafsector, zoals door het Bestuur is aangeboden. 4. Voorts zal de voorzieningenrechter het Bestuur veroordelen tot vergoeding van de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 644,- voor kosten van juridische bijstand en € 4,50 voor reiskosten. III. BESLISSING De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Schorst de werking van het besluit van het bestuur van de rechtbank Amsterdam van 8 februari 2006; Treft de voorlopige voorziening dat verzoekster zonder voorwaarden per direct en fulltime als rechter-plaatsvervanger wordt ingezet in de strafsector, totdat in de bodemprocedure is beslist; Wijst de gevraagde voorziening voor het overige af; Veroordeelt het Bestuur in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 648,50 te betalen door de Staat der Nederlanden; Bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht van € 141,- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door K. Zeilemaker. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.J.W. Loots als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 april 2006. (get.) K. Zeilemaker. (get.) P.J.W. Loots. 2104 JvS