Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AX8833

Datum uitspraak2006-05-24
Datum gepubliceerd2006-06-19
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
Zaaknummers05/801
Statusgepubliceerd


Indicatie

Belanghebbende gebaat bij complex van voorzieningen. Omslag van de kosten gerelateerd aan objectief criterium. Deel van de kostenposten niet onderbouwd. Bewijsaanbod verweerder te laat.


Uitspraak

RECHTBANK 's-HERTOGENBOSCH Sector bestuursrecht Zaaknummer: AWB 05/801 Uitspraak van de meervoudige kamer d.d. 24 mei 2006 inzake [eiseres] te [adres] gemachtigde mr[gemachtigde] tegen de heffingsambtena[verweerder] [verweerder] gemachtigden [gemachtigde] Procesverloop Bij besluit van 31 mei 2004 heeft verweerder aan eiseres een aanslag in de baatbelasting opgelegd voor het jaar 2004, ten bedrage van ? 83.752,56. Het hiertegen door eiseres ingediende bezwaar is door verweerder bij uitspraak van 9 februari 2005 gedeeltelijk gegrond verklaard waarbij de aanslag is vastgesteld op ? 78.851,31. Tegen deze uitspraak heeft eiseres op 18 maart 2005 beroep ingesteld. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2006. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Overwegingen 1. In dit geding is aan de orde de vraag of verweerder terecht en tot het juiste bedrag baatbelasting van eiseres heeft geheven. 2. Op 31 mei 2004 heeft verweer[adres]adres] opgelegd ter zake van de bij haar in eigendom zijnde percelen te [adres] 3. Ingevolge artikel 222, eerste lid, van de Gemeentewet kan een gemeente besluiten ter zake van de in een bepaald gedeelte van de gemeente gelegen onroerende zaak die gebaat is door voorzieningen die tot stand worden of zijn gebracht door of met medewerking van het gemeentebestuur baatbelasting te heffen. Heffing vindt plaats van degenen die van die onroerende zaak het genot hebben krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, waarbij de aan de voorzieningen verbonden lasten geheel of gedeeltelijk worden omgeslagen. Indien de aan de voorzieningen verbonden lasten ter zake van een onroerende zaak krachtens overeenkomst zijn of worden voldaan, wordt de baatbelasting ter zake van die onroerende zaak niet geheven. 4. In verband met de realisatie van het bestemmingsplan "[adres]ein [adres] heeft de raad van de gemeente [verweerder] op 24 februari 2000 een "Kostenverhaalsbesluit [adres]ein [adres] (hierna: kostenverhaalsbesluit) vastgesteld, waarbij een kaart behoort waarop het (mogelijke) gebate gebied is aangegeven. Dit besluit is op 23 maart 2000 gepubliceerd in weekblad [adres], en is opgenomen in de "Verzamelbundel Algemeen Verbindende Voorschriften". Volgens dit kostenverhaalsbesluit zal van de totale geraamde kosten van ? 697.913,97 (fl. 1.538.000,00) een bedrag van ? 336.704,92 (fl. 742.000,00) middels exploitatie-overeenkomsten dan wel - voorzover dat niet lukt - middels baatbelasting op de zakelijk gerechtigden van de gebate objecten worden verhaald. Het gaat daarbij om 100 % van de kosten van het bouwrijp maken van de gronden binnen het exploitatiegebied (? 249.579,12 (fl. 550.000,00)). Hieronder zijn blijkens artikel 1, onder b van het kostenverhaalsbesluit in ieder geval begrepen de kosten van riolering met inbegrip van bijbehorende werken, alsmede de kosten van verlichting, straatmeubilair, groenvoorziening en waterhuishoudkundige voorzieningen. Voorts betreft het plankosten, bestaande uit voorbereiding en toezicht, waarvan 75% wordt toegerekend aan de voorzieningen van openbaar nut (? 87.125,80 (fl. 192.000,00)). Op 29 juni 2000 is de gemeente gestart met het realiseren van de voorzieningen van openbaar nut. Op 11 september 2003 zijn de werkzaamheden voltooid. 5. Met betrekking tot de betaling van de in het bekostigingsbesluit genoemde bijdragen heeft de gemeente met slechts twee van de zakelijk gerechtigden van de gebate objecten een exploitatie-overeenkomst kunnen sluiten. Om de kosten, verbonden aan de getroffen voorzieningen van openbaar nut, te kunnen verhalen heeft de raad van de gemeente [verweerder] op 18 december 2003 de "Verordening op de heffing en de invordering van Baatbelasting[adres]rein [adres], aangehaald als "Verordening Ba[adres]adres] (hierna: de Verordening), vastgesteld. Dit besluit is op 30 december 2003 gepubliceerd in weekblad [adres], en is opgenomen in de "Verzamelbundel Algemeen Verbindende Voorschriften". 6. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Verordening wordt in de vorm van een heffing ineens een belasting geheven ter zake van de onroerende zaken gelegen in de gemeente binnen de blauwe omlijning op de bij deze verordening behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart, die op 1 januari 2004 zijn gebaat door de in het tweede lid genoemde voorzieningen die tot stand zijn of worden gebracht door of met medewerking van het gemeentebestuur. De omvang van het op grond van de Verordening gebate gebied is (aanzienlijk) kleiner dan het gebate gebied zoals opgenomen in het kostenverhaalsbesluit van 24 februari 2000. 7. Blijkens lid 2 van voormeld artikel, omvatten de in het eerste lid bedoelde voorzieningen in elk geval: a. de aanleg van riolering met inbegrip van bijbehorende werken; b. de aanleg, verbetering en reconstructie van straatmeubilair en waterhuishoudkundige werken; c. de aanleg van groenvoorzieningen; d. de aanleg van openbare verlichting; 8. Zoals blijkt uit het voorgaande is op de bij de Verordening behorende kaart aangegeven welke onroerende zaken zijn gebaat. De percelen van eiseres, op de kaart aangegeven met de nummers 10 en 11, zijn gelegen in het "gebate" gebied. 9. Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Verordening wordt de belasting geheven van degene die van een onroerende zaak als bedoeld in artikel 2, eerste lid, het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht. 10. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Verordening is de maatstaf van heffing het aantal vierkante meters maximaal bebouwbare oppervlakte als genoemd in de 'Voorschriften deel uitmakende van het bestemmingsplan [adres]rein [adres] van de onroerende zaak die gelegen is binnen het op de in artikel 2, eerste lid, bedoelde kaart aangegeven gebied. Op grond van het tweede lid is voor het perceel met het nummer 1 de maatstaf van heffing 50% van het aantal vierkante meters maximaal bebouwbare oppervlakte. 11. In artikel 5 van de Verordening is neergelegd dat het tarief voor riolering (artikel 2, tweede lid, onder a) ? 7,34 per m2 (tariefcode 1) bedraagt per het bij de voorziening gebate perceel, en voor de rest (artikel 2, tweede lid, onder b t/m d) ? 5,73 per m2 (tariefcode 2) per het bij de voorzieningen gebate perceel. 12. Standpunten van eiseres. 12.1 Volgens eiseres is de Verordening onverbindend, nu het bekostigingsbesluit niet per fase de kosten en de erin begrepen voorzieningen inzichtelijk maakt, terwijl uit de Verordening en het voorstel blijkt dat er twee fasen zijn. Volgens eiseres is de tijd gelegen tussen de aanvang van de rioleringswerkzaamheden in 2000 en de rioleringswerkzaamheden in 2003 dusdanig lang dat het niet kan gelden als één werk waarvoor het bekostigingsbesluit is genomen. De Verordening is eerst vastgesteld op 18 december 2003, derhalve niet binnen uiterlijk 2 jaar na de voltooiing van de werkzaamheden voor de eerste fase van de werkzaamheden en mitsdien te laat, aldus eiseres. 12.2 Eiseres is verder van mening dat het bekostigingsbesluit niet deugdelijk bekend gemaakt is aangezien in weekblad [adres] wel is gepubliceerd dat een bekostigingsbesluit is genomen, maar daarbij niet is vermeld dat opneming in het gemeenteregister heeft plaatsgehad. Bovendien ontvangt eiseres voornoemd weekblad niet altijd, zodat geen sprake is van een algemeen verkrijgbaar gestelde uitgave. 12.3 Volgens eiseres zijn haar percelen niet gebaat of in een gunstiger positie gekomen, aangezien ter plaatse van haar percelen de betreffende voorzieningen er al waren, waaronder een riolering die doorliep tot de op het buurperceel H4310 indertijd aanwezige bebouwing. Eiseres wijst in dit verband op toelichting 6.3 bij het bestemmingsplan, waarin de overweging is neergelegd dat aansluiting kan worden gezocht op de bestaande voorziening. Eiseres leidt hieruit af dat de aanleg/vernieuwing van de riolering in 2003 niet is terug te voeren op het bekostigingsbesluit uit 2000. 13.4 Eiseres acht de kosten in geen enkele verhouding staan tot de eventuele baat, nu zij voor 1/3 deel van het totaal wordt aangeslagen terwijl haar percelen liggen aan het al jaren bestaande gedeelte van de parallelweg. Eiseres wijst er op dat uit artikel 4 van de Verordening blijkt dat ten aanzien van perceel 1 wel rekening is gehouden met het slechts gedeeltelijk gebaat zijn door de aanleg van de parallelweg, maar ter aanzien van haar percelen niet, terwijl die zelfs in het geheel niet zijn gebaat daardoor. 12.5 Voorts stelt eiseres dat niet iedereen die is gebaat meebetaalt, althans dat niet duidelijk is of iedereen is aangeslagen, nu uiteindelijk volgens het kostenverhaalsbesluit van 24 februari 2000 en de Verordening het gebate gebied veel kleiner is dan volgens het kostenverhaalsbesluit van 28 maart 1996. 12.6 Tot slot heeft eiseres erop gewezen dat een onderbouwing ontbreekt van een aantal kostenposten, waaronder de kosten van voorbereiding/toezicht (onvoorzien/afronding) en van voorbereiding/toezicht interne uren. 13. Standpunten van verweerder. 13.1 Volgens verweerder is sprake van een samenhangend complex van voorzieningen/ werken, genoemd zowel in het kostenverhaalsbesluit van 24 februari 2000 als in de Verordening van 18 december 2003, en heeft slechts de uitvoering fasegewijs plaatsgevonden. Verweerder wijst erop dat de eerste fase is beëindigd op 10 juli 2001 en de tweede fase gestart op 6 juni 2003 en geëindigd op 11 september 2003, terwijl de Verordening op 18 december 2003 is vastgesteld en derhalve tijdig. Volgens verweerder is de tijd tussen de eerste en de tweede fase zodanig gering dat daarmee de samenhang niet wordt verbroken. Volgens verweerder was een gefaseerde aanleg noodzakelijk omdat een parallelweg en riolering op het eerste deel ontbraken, terwijl juist daar bouwrijpe grond werd verkocht, en er geen financiële middelen waren om alles in een keer voor te financieren. Vervolgens werd de noodzaak van de aanleg van de tweede fase dringender, omdat de aanwezigheid van riolering naar verwachting bedrijven zou aantrekken, aldus verweerder. 13.2 Verweerder stelt verder dat de bekendmaking voldoet aan artikel 139 van de Gemeentewet, nu de aankondiging van het besluit heeft plaatsgevonden in het gratis huis aan huis verspreide weekblad [adres] van 23 maart 2000. Weliswaar is daarin niet expliciet vermeld dat het besluit is opgenomen in een register maar dat is volgens verweerder ook niet vereist. Verweerder kan niet nagaan of eiseres het betreffende weekblad al dan niet heeft ontvangen, maar stelt dat eiseres daarin een eigen verantwoordelijkheid heeft. 13.3 Volgens verweerder is niet van belang of de onroerende zaak van eiseres is gebaat terzake van alle afzonderlijke onderdelen, maar of sprake is van baat bij het geheel daarvan. Verweerder wijst erop dat in juni/juli 2003 de grondwerken en aanleg van de riolering tussen de percelen H4310 en H3958 zijn verricht en dat daardoor mogelijk is geworden de percelen langs dit gedeelte, dus ook de percelen van eiseres, aan te sluiten. Ter plaatse van de percelen van eiseres was nieuwe riolering noodzakelijk omdat de bestaande riolering door hoogteligging en doorsnee ongeschikt was als riolering voor toekomstige bebouwing ten behoeve van de bestemde functie als bedrijventerrein. Volgens verweerder is sprake van baat omdat de gebruiksmogelijkheden zijn toegenomen, nu de bestaande voorzieningen slechts geschikt waren voor landbouwdoeleinden, en de nieuwe voorzieningen geschikt zijn voor een bedrijventerrein. Hetgeen eiseres opmerkt over toelichting 6.3 bij het bestemmingsplan is volgens verweerder op zich juist; maar bij controle nadien bleek dat het betreffende riool slechts liep tot perceel nummer 3958, dat dit riool te klein was, niet kon worden verlengd en derhalve niet geschikt was. 13.4 Verweerder verwijst naar de objectieve grondslag van de volgens het bestemmingsplan Bedrijventerrein [adres] maximaal toegestane bebouwing in vierkante meters en stelt zich op het standpunt dat de grootte van de baat hiermee samenhangt, gelet op het feit dat qua bouwvolume meer bedrijfsmatige activiteiten kunnen worden ontwikkeld naarmate het terrein groter is. Verweerder heeft het tarief voor perceel nummer 1 (H3427) gematigd omdat de riolering daarvan al is aangesloten via [adres] en niet op de onderhavige riolering kan worden aangesloten, waardoor dat perceel in zoverre in het geheel niet is gebaat, en in verband met de reeds bestaande ruime ontsluitingsmogelijkheden, waardoor dat perceel in zoverre veel minder is gebaat. Aangezien tezamen met de andere voorzieningen (waar dat perceel wél bij gebaat is) sprake is van een complex is er geen gelijke baat ten opzichte van de andere percelen. Tegenover deze ongelijke baat behoren de kosten eveneens ongelijk te zijn aan die van de andere percelen, aldus verweerder. 13.5 Volgens verweerder volgt uit de bij het raadsbesluit behorende gewaarmerkte kaart dat ieder gebaat perceel in de heffing wordt betrokken, zij het dat drie percelen (4386, 4387 en 43100) inmiddels door de gemeente zijn aangekocht en de heffingen daarover zijn betaald via een privaatrechtelijke overeenkomst. Verweerder wijst erop dat verschillen in omvang tussen het gebate gebied volgens het bekostigingsbesluit ten opzichte van de Verordening zijn toegestaan. 14. Oordelen van de rechtbank. 14.1 Eiseres wordt niet gevolgd in haar standpunt dat de Verordening onverbindend is omdat de kosten per fase en de daarin begrepen voorzieningen niet inzichtelijk zijn gemaakt. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat sprake is van één samenhangend complex van voorzieningen/werken, gerealiseerd voor het gehele bedrijventerrein [adres], waarvan slechts de uitvoering fasegewijs heeft plaatsgevonden. De rechtbank acht hiertoe van belang dat de voorzieningen wat betreft aard, omvang en ligging onderling op elkaar zijn afgestemd, met elkaar in verbinding staan, en betrekking hebben op het gehele bedrijventerrein [adres]. Voorts zijn deze voorzieningen zowel opgenomen in het kostenverhaalsbesluit van 24 februari 2000 als in de Verordening van 18 december 2003. De tijd tussen de afronding van de eerste fase en de start van de tweede fase is verder zodanig kort dat daarmee de samenhang niet kan worden geacht te zijn verbroken. De Verordening is gelet daarop tevens tijdig vastgesteld. 14.2 De wijze van bekendmaking van het bekostigingsbesluit in het gratis huis-aan-huis in de gemeente verspreide weekblad [adres], waarbij tevens is opgenomen dat het besluit voor iedereen ter inzage en in afschrift verkrijgbaar is in het gemeentehuis tijdens de openingsuren, voldoet aan de daaraan ingevolge artikel 139 van de Gemeentewet te stellen eisen. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat daartoe tevens vereist is dat in de bekendmaking melding wordt gemaakt van opname in het gemeenteregister. Dat eiseres dit weekblad wellicht niet altijd ontvangt maakt niet dat het niet is aan te merken als een algemeen door de gemeente verkrijgbaar gestelde uitgave. Het ligt op de weg van eiseres in een voorkomend geval verweerder om een exemplaar te verzoeken, nu verweerders besluiten kennelijk alle hierin bekend worden gemaakt. Gesteld noch gebleken is dat in een dergelijk geval deze niet (alsnog) worden verstrekt. 14.3 Nu sprake is van een complex van voorzieningen dient de beoordeling of de onroerende zaak van eiseres is gebaat niet voor elke voorziening afzonderlijk te geschieden, maar in relatie tot het totaal van de getroffen - in samenhang gerealiseerde - voorzieningen. Verweerder heeft afdoende uiteengezet dat aan de toelichting 6.3 bij het bestemmingsplan een bij controle nadien onjuist gebleken uitgangspunt ten grondslag heeft gelegen. Eiseres wordt dan ook niet gevolgd in haar standpunt dat de in 2003 aangelegde riolering niet is terug te voeren op het bekostigingsbesluit uit 2000. Deze maakt derhalve deel uit van het complex van voorzieningen Verweerder, op wie de last rust om te bewijzen dat de onroerende zaak van eiseres is gebaat, heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat deze in een voordeliger positie is komen te verkeren door de getroffen voorzieningen, nu deze de onroerende zaak van eiseres geschikt of beter geschikt hebben gemaakt voor het gebruik overeenkomstig een bestemming als (toekomstig) bedrijventerrein, waar deze percelen voorheen slechts geschikt waren voor landbouwdoeleinden. Derhalve kan worden vastgesteld dat de onroerende zaak door de voorzieningen is gebaat. Eiseres heeft het tegendeel niet aannemelijk weten te maken. Zo acht de rechtbank het standpunt dat de reeds aanwezige riolering ongeschikt was om ten behoeve van de onroerende zaak van eiseres daarop een aansluiting te maken die voldoet aan de vereisten voor een bedrijventerrein voldoende onderbouwd. Het gegeven dat ter plaatse van de percelen van eiseres reeds een parallelweg aanwezig was, met een doorsteek naar de provinciale weg, staat evenmin in de weg aan het oordeel dat eiseres is gebaat als gevolg van de getroffen voorzieningen. Verweerder heeft voldoende toegelicht dat de bereikbaarheid van de onroerende zaak voor vrachtverkeer is toegenomen door het doortrekken van die parallelweg. Dat, zoals eiseres heeft betoogd, deze vergrote bereikbaarheid in de praktijk veelal wordt tenietgedaan door op die weg geparkeerde auto's kan hieraan niet afdoen omdat in redelijkheid valt aan te nemen dat daarvoor zijdens verweerder zonodig aanvullende maatregelen zullen worden getroffen. Ook heeft verweerder duidelijk gemaakt dat de bestaande straatverlichting onvoldoende was voor een bedrijventerrein. Dat ter hoogte van de onroerende zaak reeds een lantaarnpaal aanwezig was doet hieraan niet af; voor de bereikbaarheid van de onroerende zaak van eiseres is immers ook (de verlichting van) het traject daarheen van belang en verweerder heeft voldoende onderbouwd dat de verlichting aanmerkelijk is uitgebreid. 14.4 Eiseres wordt evenmin gevolgd in haar standpunt dat de kosten in geen enkele verhouding staan tot de baat. Verweerder heeft immers voor de omslag van de kosten een objectief criterium gehanteerd door uit te gaan van het aantal bebouwbare vierkante meters perceelsoppervlakte. Gelet op het feit dat de omvang van de baat kan worden geacht samen te hangen met de door de bebouwingsmogelijkheden bepaalde potentiële omvang van de bedrijfsvoering acht de rechtbank dit criterium niet onjuist of kennelijk onredelijk. De rechtbank merkt hierbij op dat niet aan de orde is op welke wijze de onroerende zaak door eiseres feitelijk wordt gebruikt. 14.5 Het gegeven dat ten aanzien van perceel 1 in de maatstaf van heffing rekening is gehouden met een verminderde baat, verband houdend met de onmogelijkheid dat perceel aan te sluiten op voornoemde riolering en met de bij dat perceel reeds bestaande ontsluitingsmogelijkheden, leidt niet tot de conclusie dat eiseres moet worden gevolgd in haar standpunt dat ook ten aanzien van haar onroerende zaak rekening moet worden gehouden met het - volgens haar - slechts gedeeltelijk gebaat zijn. De feitelijke situatie van perceel 1 is daarvoor te zeer verschillend van die van de onroerende zaak van eiseres. Vast staat immers, dat perceel 1- anders dan de onroerende zaak van eiseres - in het geheel niet is gebaat bij de aanleg van de riolering. Verder heeft verweerder aan de hand van kaartmateriaal voldoende aangetoond dat de bestaande ontsluitingsmogelijkheden van perceel 1 door de ligging van dat perceel substantieel verschillen van die van de onroerende zaak van eiseres. Verweerder kan daarmee in de heffingsmaatstaf rekening houden. Voor zover al zou kunnen worden gezegd dat verweerder ten onrechte aanleiding heeft gezien in de heffingsmaatstaf ten aanzien van perceel 1 rekening te houden met een verminderde baat, is hij niet gehouden dit ook ten aanzien van de onroerende zaak van eiseres te doen. Verweerder behoeft een eenmaal gemaakte fout niet te herhalen. Het voorgaande leidt evenmin tot de conclusie dat eiseres onevenredig is aangeslagen. 14.6 De rechtbank stelt aan de hand van de gedingstukken vast dat ieder gebaat perceel in de heffing wordt betrokken. Het bekostigingsbesluit hoeft naar de bedoeling van de wetgever niet exact dezelfde aanduiding van het gebate gebied te bevatten als later in de belastingverordening wordt opgenomen. Dit brengt mee dat een aanduiding in het bekostigingsbesluit van een gebaat gebied dat groter is dan het gebate gebied dat later in de belastingverordening wordt opgenomen, in het algemeen niet ertoe leidt dat geen sprake is van een besluit zoals bedoeld in artikel 222, tweede lid, van de Gemeentewet. Dat geldt ook indien, zoals in dit geval, het uiteindelijk in de verordening opgenomen gebied aanzienlijk kleiner is dan het gebied dat is aangeduid in het bekostigingsbesluit. De rechtbank verwijst naar het arrest van de Hoge Raad van 8 augustus 2003, nr 36779, Belastingblad 2003/991. 14.7 De rechtbank is van oordeel dat eiseres wèl kan worden gevolgd in haar grief dat verweerder de kostenposten van voorbereiding en toezicht extern (? 4.310,00) en van voorbereiding/toezicht intern (? 20.888,58) niet heeft onderbouwd. Eiseres heeft dit reeds op 18 november 2004 tijdens de hoorzitting naar aanleiding van het bezwaar naar voren gebracht, en dit in het beroepschrift van 18 april 2005 herhaald. Gelet daarop heeft verweerder niet kunnen volstaan met de opmerking in het verweerschrift dat verweerder zonodig bereid is deze bedragen nader te onderbouwen, te minder nu verweerder desgevraagd ter zitting van deze kostenposten nog steeds geen onderbouwing heeft kunnen verschaffen. Het bewijsaanbod van verweerder ter zitting is gelet op het voorgaande naar het oordeel van de rechtbank te laat omdat het leidt tot een vertraging in de procedure die in strijd is met een goede procesorde. De rechtbank zal daarom aan dit aanbod voorbijgaan. Verweerder heeft niet voldoende aangetoond dat deze kosten betrekking hebben op fysieke voorzieningen als hier vereist. Dit leidt tot de conclusie dat het beroep in zoverre gegrond dient te worden verklaard. 14.8 De rechtbank zal, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak voorziend, bepalen dat voornoemde kosten ten bedrage van ? 4.310,00 en ? 20.888,58, derhalve in totaal ? 25.198,58, niet behoren tot de grondslag waarover eiseres baatbelasting is verschuldigd. De rechtbank zal dit bedrag naar rato toerekenen aan de baatbelasting ter zake van riolering en ter zake van de overige kosten, en daarbij uitgaan van het bij de Verordening gevoegde, tot de gedingstukken behorende overzicht. De rechtbank berekent ten aanzien van eiseres een vermindering van de baatbelasting ten bedrage van in totaal ? 11.366,14, welke vermindering is berekend als volgt: Totale gebate oppervlakte ivm riolering: 13.467 m2 Totale gebate oppervlakte ivm overige voorz: 15.211 m2 Aandeel percelen eiseres hierin ivm beide: 6.408 m2 Percentage aandeel eiseres inz riolering: 6.408 / 13.467 = 47,58 % Percentage aandeel eiseres inz overige voorz: 6.408 / 15.211 = 42,13 % Totale baatbelasting ivm riolering: ? 98.847,78 Totale baatbelasting ivm overig: ? 82.162,47 Totaal beide: ? 181.010,25 Percentage tzv riolering: 98.847,78 / 181.010,25 is 54,61 % Percentage tzv overig: 82.162,47 / 181.010,25 is 45,39% Bedrag vermindering ivm riolering: 54,61 % van ? 25.198,58 is ?13.760,94 Bedrag vermindering ivm overig: 45,39 % van ? 25.198,58 is ? 11.437,64 Aandeel eiseres in vermindering riolering: 47,58 % van ? 13.760,94 is ? 6.547,46 Aandeel eiseres in vermindering overige: 42,13 % van ? 11.437,64 is ? 4.818,68 Aandeel eiseres in vermindering totaal: ? 6.547,46 plus ? 4.818,68 is ? 11.366,14 15. Gelet op de gegrondverklaring van het beroep, ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. De kosten zijn, met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, begroot op in totaal ? 644,--, voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand: - 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift; - 1 punt voor het verschijnen ter zitting; - waarde per punt ? 322,--; - wegingsfactor: 1. 16. Tevens zal de rechtbank bepalen dat verweerders gemeente aan eiseres het door haar betaalde griffierecht dient te vergoeden. 17. Beslist wordt als volgt. Beslissing De rechtbank, - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt de bestreden uitspraak op bezwaar; - bepaalt dat haar uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar; - bepaalt dat de aan eiseres opgelegde aanslag baatbelasting wordt verminderd met in totaal ? 11.366,14; - gelast de gemeente [verweerder] aan eiseres het door haar gestorte griffierecht ad ? 138,00 te vergoeden; - veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten vastgesteld op ? 644,00; - wijst de gemeente [verweerder] aan als de rechtspersoon die de proceskosten dient te vergoeden. Aldus gedaan door mr. M.T.van Vliet als voorzitter en mrs. J.W. Brunt en L.C Michon als leden, in tegenwoordigheid van mr. M.P.C. Anssems als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2006. De griffier is buiten staat de uitspraak te ondertekenen. Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum: * hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch, dan wel * beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt. Afschriften verzonden: 1 AWB 05/801 9 uitspraak