Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AX9088

Datum uitspraak2006-06-16
Datum gepubliceerd2006-06-21
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersBK 1087/04 Inkomstenbelasting
Statusgepubliceerd


Indicatie

In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende terecht de onder 2.7 genoemde afschrijving heeft toegepast.


Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK Kenmerk: 1087/04 16 juni 2006 Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwar-den, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van mw. X te Z tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst/Noord Kantoor Leeuwarden (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de haar opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2001. 1. Ontstaan en loop van het geding Belanghebbende werd voor het jaar 2001 in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen met dagtekening 3 september 2004 aangeslagen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 66.555,- en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.608,-, als bedoeld in de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet). Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 8 november 2004 de aanslag gehandhaafd Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlagen) dat op 30 november 2004 is ingekomen. De inspecteur heeft een verweerschrift (met bijlagen) ingediend, dat is ingekomen op 10 januari 2005. Bij brief van 18 mei 2005 (met bijlagen) heeft hij zijn verweerschrift aangevuld. Belanghebbende heeft haar beroep nog aangevuld bij brief van 17 maart 2006 (met bijlagen), waarvan afschrift is gestuurd naar de inspecteur. Vervolgens heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden ter zitting van 6 april 2006, gehouden te Leeuwarden, waar aanwezig was namens de inspecteur de heer A. De gemachtigde van belanghebbende is met bericht van verhindering niet verschenen. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd. 2. Feiten 2.1 Het hof stelt op grond van de stukken als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast. 2.2 De belanghebbende is geboren op .. januari 19... De belanghebbende is burgemeester van de gemeente B. Zij had een bruto loon van € 78.458,-. 2.3 De belanghebbende kocht op 28 december 2000 het woonhuis met ondergrond, erf en verdere toebehoren, plaatselijk bekend a-straat 9 te Z voor € 235.965,-. 2.4 De woning is ingeschreven in één van de registers, bedoeld in artikel 6 of artikel 7 van de Monumentenwet 1988. 2.5 De woning is gebouwd in het jaar 1767. De belanghebbende deed op 20 januari 2003 een aanvraag om subsidie in verband met restauratie van de woning. De Rijksdienst voor de Monumentenzorg verleende bij haar beschikking van 31 juli 2003 een subsidie van € 4.799,-. 2.6 Belanghebbende berekende bij de aangifte een aftrek voor het monumentenpand van € 6.340,-. Hierin was € 5.700,- afschrijving begrepen. 2.7 Belanghebbende heeft de afschrijving als volgt becijferd: aanschafprijs woning € 235.965,- ondergrond € 45.965,- aanschafprijs opstal € 190.000,-. Van dit laatste bedrag nam belanghebbende 3 percent ofwel € 5.700,- als afschrijving. De aanschafprijs opstal is op zichzelf niet in geschil. 2.8 Bij het vaststellen van de aanslag heeft de inspecteur op het aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning van € 61.404,- de volgende correcties toegepast: a. minder afschrijving € 5.145,- b.alsnog aftrek waterschapslasten neg. € 45,- € 5.100,- c. hierdoor minder giften € 51,- vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning € 66.555,- 3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen 3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende terecht de onder 2.7 genoemde afschrijving heeft toegepast. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de inspecteur ontkennend. 3.2 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. 3.3 De inspecteur heeft ter zitting zijn stellingen verwoord onder de punten Vraag 1 (primair en subsidiair) en Vraag 2 primair ingetrokken. Het geschil gaat derhalve nog over de in aanmerking te nemen periode van afschrijving over de opstal en de waarde van de opstal aan het einde van die periode. 4. De overwegingen omtrent het geschil 4.1 Per 1 januari 2004 is pas uitvoering gegeven aan artikel 6.31, lid 4, van de Wet. Ingevolge het met ingang van die datum ingevoerde artikel 41, lid 1, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 wordt de afschrijving op een eigen monumentenwoning gesteld op 15 percent van het bruto eigenwoningforfait. 4.2 Aangezien genoemde bepaling van deze Uitvoeringsregeling nog niet van toepassing was in 2001, moet de afschrijving in dat jaar op andere wijze worden bepaald. 4.3 De afschrijvingstermijn van de opstal moet worden gerelateerd aan de bouwkundige levensduur van de opstal vanaf het moment van aanschaf door belanghebbende. Het hof schat deze op 50 jaar en de restwaarde van de opstal op nihil. Het afschrijvingspercentage bedraagt derhalve 2. 4.4 Gelet op het voorgaande dienen op het aangegeven belastbare inkomen uit werk en woning van € 61.404,- de volgende correcties te worden toegepast: a. minder afschrijving € 1.900,- b.alsnog aftrek waterschapslasten neg. € 45,- € 1.855,- c. hierdoor minder giften € 18,- nader vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning € 63.277,- 4.5 Gelet op het voorgaande dient te worden beslist als hierna te vermelden. 5. Proceskosten In de omstandigheden van het geval vindt het hof aanleiding op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht de inspecteur te veroordelen in de kosten, die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Het hof bepaalt deze kosten op grond van het Be-sluit proceskosten bestuursrecht op 1 (punt) x 1,5 (wegingsfactor) x € 322,- = € 483,-, welke kosten dienen te worden gedragen door de Staat der Nederlanden. 6. De beslissing Het Hof verklaart het beroep gegrond; vernietigt de uitspraak van de inspecteur; vermindert de aanslag tot een aanslag naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 63.277,- en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.608,-; gelast dat het betaalde griffierecht ad € 37,- aan belanghebbende wordt vergoed door de Staat der Nederlanden; veroordeelt de inspecteur de kosten aan belanghebbende te vergoeden, die deze heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep, te bepalen op € 483,-; en wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten dient te dragen. Aldus vastgesteld op 16 juni 2006 door mr. J. Huiskes, raadsheer en voorzitter, mr. G.M. van der Meer, raadsheer, en mr. H. Bakker, raadsheer-plaatsvervanger, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier mr. K. de Jong-Braaksma en ondertekend door voornoemde voorzitter en door voornoemde griffier. Op 21 juni 2006 afschrift aangetekend verzonden aan beide partijen.