Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AX9343

Datum uitspraak2006-05-19
Datum gepubliceerd2006-06-28
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers03/02300
Statusgepubliceerd


Indicatie

In artikel 5 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 staat dat onder weg moet worden verstaan: elke voor het openbaar rijverkeer of ander verkeer openstaande weg en elk zodanig pad, de in de weg liggende bruggen en duikers alsmede de tot de weg behorende paden en bermen of zijkanten. Naar het oordeel van het Hof behoort een fiets-/voetpad ook tot de weg in de hiervoor bedoelde zin, mits dit pad voor het verkeer is opengesteld. Naar het Hof begrijpt is tussen patijen niet in geschil dat het onderhavige fiets-/voetpad in elk geval voor fiets- en voetgangersverkeer opengesteld, zodat aan de zojuist genoemde voorwaarde is voldaan. De stelling van belanghebbende dat ten onrechte is nageheven omdat de plek waar de auto stond geen autoweg is, moet daarom worden verworpen. Voor zover belanghebbende bedoelt te stellen dat het parkeren van een auto, niet gerekend kan worden tot het gebruik maken van de weg, kan hem dat niet baten. Ook het parkeren geldt als weggebruik.


Uitspraak

BELASTINGKAMER Nr. 03/02300 HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH U I T S P R A A K Uitspraak van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, negende enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Hoofd van de eenheid Centrale administratie Autoheffingen te Z van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur), op het bezwaarschrift betreffende de na te melden aanslag en de daarbij opgelegde verzuimboete. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1. Aan belanghebbende is onder aanslagnummer 0000.00.000.Y2.00000 over het tijdvak 16 maart 2002 tot en met 15 maart 2003 een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting opgelegd ten bedrage van € 299,-- aan belasting, alsmede bij beschikking een verzuimboete van € 299,--. De naheffingsaanslag en de boetebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd. 1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 31,--. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. 1.3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 9 februari 2006 te 's-Hertogenbosch. Aldaar is toen verschenen en gehoord de Inspecteur. 1.3.1. Belanghebbende is niet verschenen. De griffier heeft verklaard dat zij belanghebbende bij op 13 januari 2006, met nummer 0SRRRL0000000, aangetekend naar het door belanghebbende zelf opgegeven adres verzonden uitnodiging, waarvan een afschrift tot de stukken behoort, heeft kennis gegeven van datum, plaats en tijdstip van de zitting. Tot de stukken van het geding behoort een kopie van het op de onderhavige uitnodiging betrekking hebbende gedeelte van de lijst van aangetekende verzendbewijzen en een schermprint van de op dat verzendbewijs betrekking hebbende statusinformatie. 1.4. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht. 1.5. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten. 1.6. Het Hof heeft in deze zaak op 23 februari 2006 mondeling uitspraak gedaan. Afschriften van het proces-verbaal van die uitspraak zijn op 8 maart 2006 aan partijen verzonden. Belanghebbende heeft op 11 april 2006 tegen de mondelinge uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De griffier van de Hoge Raad heeft bij schrijven van 11 april 2006 verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. 2. Feiten Op grond van de stukken van het geding en de geloofwaardige verklaring van de Inspecteur ter zitting, stelt het Hof als tussen partijen niet in geschil, de volgende feiten vast: 2.1. Op 15 maart 2003 is vastgesteld dat een tot de bedrijfsvoorraad van belanghebbende behorende personenauto van het merk Opel, kenteken XX-XX-00, stond geparkeerd op het voor het bedrijf van belanghebbende gelegen fiets-/voetpad. Voornoemde personenauto was op dat moment niet voorzien van handelaarskentekenplaten. 2.2. Het fiets-/voetpad betreft een ventweg van de A-laan te Y, hetwelk direct na de plaats waar het bedrijf van belanghebbende is gelegen, is afgesloten voor doorgaand verkeer. 3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen 3.1. Het geschil betreft het antwoord op de vraag of een fiets-/voetpad en het trottoir daarvan moeten worden aangemerkt als een weg als bedoeld in artikel 5 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de Wet). Belanghebbende is van oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan. 3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting heeft de Inspecteur daaraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd: De personenauto stond geparkeerd op het trottoir van de ventweg. De ventweg moet worden aangemerkt als een weg in de zin van artikel 5 van de Wet. Het trottoir behoort tot die weg. 3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak, vernietiging van de naheffingsaanslag en vernietiging van de boetebeschikking. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. 4. Beoordeling van het geschil 4.1. Blijkens een vermelding door TPG Post op de door het Hof retour ontvangen enveloppe, heeft de postmedewerker, nadat deze op het door belanghebbende zelf opgegeven adres geen gehoor had gekregen, op 16 januari 2006 een bericht van aankomst achtergelaten en is de uitnodiging om op de zitting te verschijnen vervolgens niet afgehaald. De griffier heeft naar aanleiding van de retourontvangst van evenbedoeld stuk onderzocht, zoals artikel 8:38, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht voorschrijft, of belanghebbende op de dag van verzending of uiterlijk een week daarna in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens stond ingeschreven op het op het stuk vermelde adres, hetgeen juist bleek te zijn. Op grond hiervan is het Hof van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op de juiste wijze heeft plaatsgevonden. 4.2. Belanghebbende betoogt dat hij met de onderhavige auto geen gebruik heeft gemaakt van de weg. Hij voegt daaraan toe dat deze auto was geparkeerd op een fiets-/voetpad voor de poort van de autostalling, dat de plek waar de auto stond geparkeerd geen autoweg is en dat dit pad na 8 meter is afgesloten voor auto's door middel van 50 cm hoge paaltjes. 4.3. De Inspecteur voert aan dat de auto tijdens de controle inderdaad geparkeerd is aangetroffen op het fiets-/voetpad, maar dat dit fiets-/voetpad een weg is in de zin van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994. 4.4. In artikel 5 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 staat dat onder weg moet worden verstaan: elke voor het openbaar rijverkeer of ander verkeer openstaande weg en elk zodanig pad, de in de weg liggende bruggen en duikers alsmede de tot de weg behorende paden en bermen of zijkanten. 4.5. Naar het oordeel van het Hof behoort een fiets-/voetpad ook tot de weg in de hiervoor bedoelde zin, mits dit pad voor het verkeer is opengesteld. Naar het Hof begrijpt is tussen patijen niet in geschil dat het onderhavige fiets-/voetpad in elk geval voor fiets- en voetgangersverkeer opengesteld, zodat aan de zojuist genoemde voorwaarde is voldaan. De stelling van belanghebbende dat ten onrechte is nageheven omdat de plek waar de auto stond geen autoweg is, moet daarom worden verworpen. 4.6. Voor zover belanghebbende bedoelt te stellen dat het parkeren van een auto, niet gerekend kan worden tot het gebruik maken van de weg, kan hem dat niet baten. Ook het parkeren geldt als weggebruik. 4.7. Tegen de opgelegde verzuimboete zijn geen afzonderlijke grieven aangevoerd. Het Hof is ook ambtshalve niet gebleken dat die boete ten onrechte of tot een te hoog bedrag is opgelegd. Wel heeft de behandeling van de zaak niet plaatsgevonden binnen een redelijk te achten termijn. De boete is immers opgelegd op 28 mei 2003, terwijl eerst thans uitspraak wordt gedaan. Het Hof ziet hierin aanleiding om de boete te verminderen met 10 percent tot € 269,-. 4.8. Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. 5. Proceskosten Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. 6. Beslissing Het Hof verklaart het beroep ongegrond. Aldus gedaan op 19 mei 2006 door R.J. Koopman, lid van voormelde kamer, in tegenwoordigheid van A.A. van Wendel de Joode, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken. Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 19 mei 2006 Het aanwenden van een rechtsmiddel: Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.