Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AX9350

Datum uitspraak2006-05-04
Datum gepubliceerd2006-06-26
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers123581/HA RK 06-49
Statusgepubliceerd


Indicatie

Een wrakingsprocedure leent zich niet voor juridische stellingname tegen een te verwachten beslissing. Voor het overige zien de aangevoerde wrakingsgronden met name op de wijze waarop de zitting is verlopen. Als uitgangspunt heeft te gelden dat het de rechter vrij staat de gang van zaken ter zitting te bepalen. De gang van zaken zoals onder meer volgt uit het proces-verbaal van de zitting levert geen aanwijzing op van vooringenomenheid van de rechter.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM WRAKINGSKAMER B E S L I S S I N G Zaaknummer: 123581/HA RK 06-49 Datum beslissing: 4 mei 2006 Op het verzoekschrift van: H. K., wonende te [woonplaats], verzoeker, procureur mr. J.F. van Halderen, advocaat mr. drs. M. L. Molenaar, te Alkmaar strekkende tot wraking van mr. [naam], lid van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken van deze rechtbank, in de bij voormelde kamer aanhangige procedure met zaaknummer 117843 / HA ZA 05-1417 van: H.K. voornoemd, wonende te [woonplaats], als eiser, bijgestaan door mr. Molenaar voornoemd -tegen- N.A. K., wonende te [woonplaats], als gedaagde 1. Procesverloop 1.1 Verzoeker heeft bij verzoekschrift d.d. 18 april 2006 op de daarin omschreven gronden de wraking voorgesteld van mr. [naam] voornoemd (hierna: de rechter) als rechter in bovengenoemde procedure. 1.2 Nadat bedoeld verzoekschrift aan de griffier van de rechtbank ter hand was gesteld en ter kennis van de rechter was gebracht, heeft deze te kennen gegeven niet te berusten in de wraking. Partijen zijn hiervan in kennis gesteld. Tevens zijn zij in kennis gesteld van de datum en het tijdstip waarop het wrakingsverzoek ter zitting zal worden behandeld. 1.3 Verzoeker, de wederpartij in de hoofdzaak en de rechter zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van 25 april 2006. Namens verzoeker is verschenen mr. Molenaar voornoemd, vergezeld van F.K., zoon van verzoeker. De wederpartij in de hoofdzaak heeft voorafgaand aan de zitting, bij faxbericht van 24 april 2006, laten weten niet bij de behandeling van het wrakingsverzoek aanwezig te zullen zijn. De rechter heeft op 20 april 2006 schriftelijk op het wrakingsverzoek gereageerd en heeft vervolgens van de geboden gelegenheid ter zitting te worden gehoord, met bericht van verhindering, geen gebruik gemaakt. 1.4 Tijdens de behandeling van het verzoek ter zitting is door verzoeker een nieuwe wrakingsgrond voorgesteld. Door de rechtbank is verzoeker medegedeeld dat de rechter in de gelegenheid zal worden gesteld hierop schriftelijk te reageren, alvorens een beslissing op het wrakingsverzoek zal worden genomen. De rechter is hiertoe uitgenodigd bij brief van 25 april 2006 en heeft vervolgens haar reactie hierop gegeven bij brief van 26 april 2006. Een afschrift van deze reactie is gezonden aan verzoeker. 2. Het standpunt van verzoeker 2.1 In de toelichting op het wrakingsverzoek heeft mr. Molenaar aangegeven dat de omstandigheid dat de rechter voorafgaand aan de zitting haar procesdossier aan mr. van Schaik ter inzage heeft gegeven reeds het vermoeden van partijdigheid van de rechter heeft doen ontstaan. Verzoeker stelt voorts gesterkt te zijn in de aldus ontstane indruk van de vooringenomenheid van de rechter door uitlatingen van de rechter ter zitting over - samengevat weergegeven - de kans van slagen van de vordering en het geldelijk belang van F.K. bij de uitkomst van de zaak tussen zijn vader en zijn broer. Verder stelt verzoeker dat mr. van Schaik nauwelijks aan het woord is geweest, terwijl het de rechter is geweest in plaats van mr. van Schaik die namens gedaagde de verdediging heeft gevoerd. De rechter is volgens verzoeker zonder motivering afgeweken van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) terzake van de bewijslastverdeling in de hoofdzaak. Tenslotte heeft de rechter aangegeven de zaak te zullen beoordelen op grond van het Haviltex-criterium zonder, althans nauwelijks, daarbij acht te zullen slaan op onderliggende stukken waaruit eventueel anderszins zou blijken, aldus verzoeker. 3. Beoordeling 3.1 Als uitgangspunt heeft te gelden dat, totdat het tegendeel aannemelijk is geworden, een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn. Evenwel kan sprake zijn van feiten en omstandigheden die grond geven te vrezen dat het de rechter aan onpartijdigheid ontbreekt, zodat hij zich van een beslissing in de zaak dient te onthouden. Het subjectieve standpunt van een partij, dat die situatie zich voordoet, is daarbij niet beslissend. De vrees voor gebrek aan onpartijdigheid dient objectief gerechtvaardigd te zijn. 3.2 Een ander uitgangspunt is dat de rechter de gang van zaken ter zitting bepaalt, zoals de rechter tijdens de zitting van 30 maart 2006 ook heeft gedaan. Uit de toelichting van de rechter volgt dat zij verzoeker bij aanvang van de zitting heeft verteld dat zij op het via de bode gedane verzoek van mr. van Schaik om inzage in de stukken voor de zitting, omdat hij zijn eigen processtukken was vergeten mee te brengen, haar procesdossier - geschoond van aantekeningen en briefjes die niet voor de ogen van mr. van Schaik bestemd waren - via de bode aan mr. van Schaik heeft overhandigd. Gelet op de verklaring van de rechter dat zij voorafgaand aan de zitting geen contact heeft gehad met mr. van Schaik en dit contact ook anderszins niet aannemelijk is geworden, ziet de rechtbank in het enkele feit van het, via de bode, laten inzien van een - geschoond - procesdossier geen grond voor het oordeel dat uit deze wijze van handelen vooringenomenheid van de rechter jegens verzoeker kan worden afgeleid. Overigens had het bij twijfel aan de zijde van verzoeker over de inhoud van het dossier op de weg en binnen de mogelijkheden van verzoeker gelegen bij aanvang van de zitting eveneens inzage te vragen in het op dat moment door mr. van Schaik aan de rechter overhandigde dossier. 3.3 Door verzoeker is voorts aangevoerd dat hij tijdens de mondelinge behandeling gaandeweg een vooringenomen sfeer aan de zijde van de rechter heeft waargenomen. De rechtbank stelt allereerst vast dat de wederpartij van verzoeker de comparitiezitting anders heeft ervaren dan verzoeker en in de wijze van optreden van de rechter geen enkele aanleiding ziet voor wraking. De rechtbank acht deze vaststelling van belang voor zover hierin een aanwijzing kan worden gevonden dat de gevolgde werkwijze van de rechter in ieder geval door één van de partijen werd ervaren als een normale interventie. Eén en ander betekent op zichzelf niet dat van vooringenomenheid geen sprake behoeft te zijn geweest, maar deze volgt niet zonder meer uit de door de rechter gevolgde werkwijze. 3.4 Ter zitting daar naar gevraagd heeft verzoekers advocaat aangegeven geen probleem te hebben met een actieve opstelling van de rechter, maar naar haar mening is de rechter in dit geval te ver gegaan en heeft zij door opvolgende voorvallen ter comparitiezitting blijk gegeven van vooringenomenheid. 3.5 De rechtbank stelt vast dat verzoekers advocaat ter zitting heeft verklaard heel tevreden te zijn over de inhoud van het proces-verbaal van de comparitiezitting. De rechtbank gaat er derhalve vanuit dat het proces-verbaal een juiste weergave bevat van hetgeen ter comparitiezitting is verhandeld. De rechtbank kan aan de inhoud van het proces-verbaal geen grond ontlenen voor het oordeel dat is afgeweken van de normale gang van zaken. 3.6 De stelling dat de rechter reeds bij aanvang van de zitting zou hebben gezegd dat de vordering afgewezen zou gaan worden, wordt door de rechter ontkend en vindt evenmin steun in het proces-verbaal van de zitting. De rechtbank acht het, gezien het karakter van de comparitiezitting ter gelegenheid waarvan de rechter nadere informatie vergaart alvorens tot het wijzen van een vonnis over te gaan, ook niet anderszins aannemelijk dat dit zou zijn gezegd. De rechtbank kan verzoeker voorts niet volgen in zijn, in de loop van deze procedure overigens afgezwakte, stelling dat mr. van Schaik bijna niet aan het woord is geweest. Voor deze stelling, noch voor de stelling dat de rechter de verdediging namens de gedaagde in de hoofdzaak heeft gevoerd, is enige steun te vinden in het proces-verbaal van de comparitiezitting. 3.7 Terzake van de opmerking van de rechter tegen F. K. dat hij belang zou hebben bij de uitkomst van het geding tussen zijn vader en zijn broer wordt het volgende overwogen. Als vaststaand heeft te gelden dat F.K. geen partij is in de aanhangige hoofdzaak. Door verzoeker is niet nader gemotiveerd hoe deze opmerking jegens F.K. een aanwijzing zou kunnen opleveren van vooringenomenheid van de rechter jegens verzoeker. Reeds hierom wordt deze grief verworpen. 3.8 De rechtbank merkt hierover nog het volgende op. Uit de toelichting van de rechter volgt dat zij een opmerking tegen F.K. heeft gemaakt nadat mr. Molenaar opmerkte dat zijn vader nog een geldschuld aan hem heeft. De rechtbank stelt vast dat dit ook als zodanig in het proces-verbaal van de zitting is verwoord. Naar het oordeel van de rechtbank moet het een rechter, zeker tijdens een comparitie van partijen, vrij staan om partijen er van in kennis te stellen wat hij tot dan toe uit de gedingstukken en hetgeen hierover ter zitting wordt toegelicht, heeft afgeleid. Gesteld noch gebleken is dat nadat de gewraakte opmerking werd gemaakt geen gelegenheid of ruimte werd geboden de rechter van een weerwoord te voorzien, hetzij in een directe reactie, hetzij in tweede termijn. Integendeel, uit het proces-verbaal volgt dat er door F.K. is gereageerd op deze opmerking van de rechter. 3.9 Met de grief die is gericht tegen de opmerking van de rechter - zo al gemaakt - dat zij bij de beoordeling van de vordering het Haviltex-criterium zal toepassen en daarbij niet of nauwelijks acht zal slaan op onderliggende stukken waaruit anders zal blijken miskent verzoeker de werking van voormeld criterium. Tevens voert verzoeker hiermee een juridisch argument aan tegen de nog te nemen beslissing en tracht hij hiermee een voorschot op de beslissing te nemen, hetgeen in deze procedure niet op zijn plaats is. Hetzelfde heeft te gelden voor de opmerking over de verdeling van de bewijslast. De rechter heeft toegelicht dat zij de zaak heeft verwezen naar de rol van 10 mei 2006 voor vonnis. Dat blijkt ook uit het proces-verbaal van de comparitiezitting. Eerst in een vonnis zal een beslissing van de rechter neergelegd worden. Partijen hebben er belang bij te vernemen hoe de rechter tegen de zaak aankijkt zodat zij, voordat vonnis wordt gewezen nog eventuele misvattingen kunnen corrigeren en/of hun argumenten nog kunnen aanscherpen. Dat een partij het op voorhand niet eens is met een, naar aanleiding van hetgeen de rechter tijdens de comparitiezitting hierover heeft gezegd, te verwachten wijze van beoordelen van een vordering en de daarmee samenhangende bewijslast, vormt echter geen grond voor wraking. 3.10 Tenslotte is namens verzoeker aangevoerd dat de rechter ter comparitiezitting een opmerking heeft gemaakt die niet uit de processtukken volgt en die altijd - letterlijk - wordt gebezigd door N.K., gedaagde in de hoofdzaak. De verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat de rechter en gedaagde elkaar kennen omdat ze in elkaars nabijheid wonen, aldus F.K. ter zitting. Laatstgenoemde heeft hierover voorts verklaard niet zeker te weten dat de rechter en zijn broer N.K. bij elkaar in de buurt wonen. Hij heeft dit vernomen van derden en heeft zelf die conclusie getrokken nadat hij bij raadpleging van de landelijke telefoongids op internet de naam [van de rechter] aantrof op een adres in [woonplaats], in de nabijheid van het woonadres van zijn broer N.K.. 3.11 Ook hierin is geen grond voor wraking van de rechter gelegen nu zij schriftelijk heeft verklaard dat zij N.K. voor de behandeling van de zaak nimmer heeft gezien of gesproken, dat zij hem niet kent en niet weet waar hij woont. Naast de door verzoeker geuite vermoedens zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd die aannemelijk maken dat betrokkenen elkaar kennen en dat de rechter zich om die reden had moeten verschonen. 3.12 De conclusie uit het voorgaande is dat de aangevoerde feiten geen grond vormen voor wraking, zodat de rechtbank het verzoek daartoe zal afwijzen. 4. Beslissing De rechtbank: 4.1 wijst het verzoek om wraking af; 4.2 beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechter en de wederpartij een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden; 4.3 beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek. Deze beslissing is gegeven door mr. S. R. Mellema, voorzitter, en mrs. C.J. Harts en A.C. Terwiel - Kuneman, leden van de wrakingskamer, en in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2006 in tegenwoordigheid van mr. P. Vrugt als griffier. Rechtsmiddel Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.