Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AX9360

Datum uitspraak2006-06-27
Datum gepubliceerd2006-06-27
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20-012201-05
Statusgepubliceerd


Indicatie

Art. 287 Wetboek van Strafrecht; Art. 7 Wegenverkeerswet 1994; doodslag in het verkeer; doorrijden na ongeval; Verdachte heeft voorafgaand aan de aanrijding veel alcoholhoudende drank gedronken en op zeer gevaarzettende wijze gereden, waarbij hij vóór de fatale aanrijding ook andere verkeersdeelnemers in reeel gevaar had gebracht. Desondanks heeft verdachte onverminderd zijn autorit voortgezet, waarbij hij ten slotte een van rechtskomende fietser geen voorrang verleent en het slachtoffer aanrijdt, ten gevolge waarvan het slachtoffer is komen te overlijden. Na deze fatale aanrijding is de verdachte met gedoofde lichten van de plaats van het ongeval weggereden zonder zijn identiteit kenbaar te maken. Uit feiten en omstandigheden leidt het hof af dat het de verdachte kennelijk om het even is geweest of hij als sterke verkeersdeelnemer zwakkere verkeersdeelnemers zou aanrijden. Een dergelijk gevolg heeft verdachte kennelijk op de koop toe genomen. Verdachte heeft aldus willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij de dood van het slachtoffer zou veroorzaken.


Uitspraak

Parketnummer: 20-012201-05 Uitspraak : 27 juni 2006 TEGENSPRAAK Gerechtshof 's-Hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken Arrest gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Breda van 15 december 2005, parketnummer 02-801140-05 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 02-004487-04, in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op 11 oktober 1982, wonende te [woonplaats], [adres], thans verblijvende in Huis van Bewaring Grave (Unit A + B) te Grave. Hoger beroep De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht. De vordering van de advocaat-generaal houdt in dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen. Vonnis waarvan beroep Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter. Tenlastelegging Het is - gezien de inhoud van het onder 1. ten laste gelegde - de kennelijke bedoeling van de steller der tenlastelegging geweest om onder 2. primair en subsidiair aan verdachte ten laste te leggen, dat hij - kort gezegd - als bestuurder van een voertuig, merk Volkswagen Golf, met kenteken [kenteken], met dit voertuig betrokken was bij een ongeval en de plaats van dit ongeval heeft verlaten dan wel met voornoemd voertuig bij een ongeval betrokken was geweest en het slachtoffer in hulpeloze toestand heeft achtergelaten. Onder 2. primair en subsidiair is dan ook kennelijk abusievelijk telkens na de zinsnede "(een personenauto, merk" weggevallen de zinsnede "Volkswagen Golf, kenteken". Het hof verbetert deze omissie en leest de tenlastelegging verbeterd, in die zin dat in de tenlastelegging onder 2. primair en subsidiair telkens na de zinsnede "(een personenauto, merk", de woorden "Volkswagen Golf, kenteken" worden ingelast. De verdachte wordt blijkens het onderzoek ter terechtzitting door deze verbetering niet in enig rechtens te respecteren belang geschaad. Aan verdachte is - met inachtneming hiervan - ten laste gelegd dat: 1. primair hij op of omstreeks 19 augustus 2005 te Breda tezamen en in vereniging met een ander, althans hij verdachte, opzettelijk (op en/of ter hoogte van de (kruising van de) Tuinzigtlaan en/of de Acaciastraat en/of Argusvlinder) [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers is verdachte met dat opzet als bestuurder van een personenauto, terwijl hij, verdachte, een ((zeer) grote) hoeveelheid alcoholhoudende drank genuttigd had, met een (zeer) hoge snelheid, althans een hogere snelheid dan ter plaatse is toegestaan, althans met onverminderde snelheid, de kruising van de Tuinzigtlaan met de Acaciastraat op- en overgereden op het moment dat voornoemde [slachtoffer] op de fiets vanuit de Acacialaan diezelfde kruising op reed, en heeft hij, verdachte, die [slachtoffer] (die van rechts kwam en voorrang had) geen voorrang verleend, althans geen vrije doorgang verleend, waardoor hij met zijn personenauto tegen de fiets en/of het lichaam van die [slachtoffer] is aangereden, (mede) tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden; subsidiair hij op of omstreeks 19 augustus 2005 te Breda als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (zijnde een personenauto, merk Volkswagen, kenteken [kenteken]), daarmede rijdende over de weg, te weten de kruising van de Tuinzigtlaan met de Acaciastraat en/of de Argusvlinder, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door roekeloos, in elk geval in hoge, althans aanzienlijke mate onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of onnadenkend en/of ondeskundig, na het nuttigen van een ((zeer) grote) hoeveelheid alcoholhoudende drank, met een (zeer) hoge snelheid, althans een hogere snelheid dan ter plaatse is toegestaan, althans met onverminderde snelheid, de kruising van de Tuinzigtlaan met de Acaciastraat en/of de Argusvlinder op- en/of over te rijden op het moment dat [slachtoffer] op de fiets diezelfde kruising op reed, en die [slachtoffer] (die van rechts kwam en voorrang had) geen voorrang te verlenen, althans geen vrije doorgang te geven, waardoor hij met zijn personenauto tegen de fiets en/of het lichaam van die [slachtoffer] is aangereden, (mede) waardoor voornoemde [slachtoffer] werd gedood, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, dan wel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van genoemde wet; tweede subsidiair hij op of omstreeks 19 augustus 2005 te Breda als bestuurder van een voertuig, (een personenauto, merk Volkswagen, kenteken [kenteken]), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van alcohol, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht; 2. primair hij op of omstreeks 19 augustus 2005 te Breda als bestuurder van een motorrijtuig (een personenauto, merk Volkswagen Golf, kenteken [kenteken]) betrokken bij een verkeersongeval op en/of ter hoogte van de kruising van de Tuinzigtlaan met de Acaciastraat en/of de Argusvlinder, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden een ander (te weten [slachtoffer]) was gedood, dan wel aan een ander (te weten [slachtoffer]) letsel en/of schade was toegebracht; subsidiair hij op of omstreeks 19 augustus 2005 te Breda als bestuurder van een motorrijtuig (een personenauto, merk Volkswagen Golf, kenteken [kenteken]) betrokken bij een verkeersongeval op en/of ter hoogte van de kruising van de Tuinzigtlaan met de Acaciastraat en/of de Argusvlinder, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl daardoor, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander (te weten [slachtoffer]) aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten. Bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1. primair en 2. primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: 1. primair hij op 19 augustus 2005 te Breda opzettelijk op de kruising van de Tuinzigtlaan en de Acaciastraat en Argusvlinder [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers is verdachte met dat opzet als bestuurder van een personenauto, terwijl hij een zeer grote hoeveelheid alcoholhoudende drank genuttigd had, de kruising van de Tuinzigtlaan met de Acaciastraat op- en overgereden op het moment dat voornoemde [slachtoffer] op de fiets vanuit de Acacialaan diezelfde kruising op reed, en heeft hij die [slachtoffer], die van rechts kwam en voorrang had, geen voorrang verleend, waardoor hij met zijn personenauto tegen de fiets en het lichaam van die [slachtoffer] is aangereden, tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden; 2. primair hij op 19 augustus 2005 te Breda als bestuurder van een motorrijtuig (een personenauto, merk Volkswagen Golf, kenteken [kenteken]) betrokken bij een verkeersongeval op de kruising van de Tuinzigtlaan met de Acaciastraat en de Argusvlinder, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist een ander letsel en/of schade was toegebracht; Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken. Door het hof gebruikte bewijsmiddelen De door het hof gebruikte bewijsmiddelen worden in het geval van beroep in cassatie vermeld in de aanvulling als bedoeld in artikel 365a van het Wetboek van Strafvordering, welke aanvulling in dat geval aan het arrest wordt gehecht. Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft. Namens verdachte is ten verweer betoogd dat hij van het onder 1 primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Daartoe is aan de hand van argumenten, als weergegeven in de pleitnota, aangevoerd dat het voorhanden bewijsmateriaal te veel ruimte laat voor twijfel of verdachte bij de daar omschreven aanrijding was betrokken. Het hof deelt die twijfel niet; immers is bij het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en uit het procesdossier het volgende gebleken: - Uit het proces-verbaal Verkeersongevals Analyse, nr. PL2034/05-221524, opgemaakt door de Unit Forensisch Technisch Onderzoek, en het daarin genoemde souche-onderzoek, blijkt dat de op de plaats van de aanrijding aangetroffen koplampglasdelen precies in de koplamp van de door verdachte bestuurde Volkswagen Golf, kenteken [kenteken], konden worden ingepast, en dat die auto aldus bij het onderhavige ongeval betrokken was. Mede aan de hand hiervan en aan de hand van de in voornoemd proces-verbaal opgemaakte reconstructie, kan worden vastgesteld dat de doorgereden personenauto een Volkswagen Golf was, voorzien van het kenteken [kenteken], waarvan de bestuurder geen voorrang had verleend aan de van rechts komende bestuurster van de fiets; - In het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte], nr. PL2030/05-221524, d.d. 25 augustus 2005, deeluitmakende van het eindproces-verbaal met nr. PL2035/05-011146, verklaart deze [medeverdachte] dat hij, na het samen met verdachte nuttigen van grote hoeveelheden alcoholhoudende drank, bij verdachte in de auto is gestapt, waarbij verdachte als bestuurder optrad, en dat zij vervolgens zijn weggereden in de richting van Breda. Verder verklaart [medeverdachte] dat hij op een gegeven moment in Breda wakker wordt vanwege een harde klap op de auto, waarop verdachte aan deze [medeverdachte] mededeelt dat hij dacht een paaltje te hebben geraakt; - Uit het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank Breda van zijn strafzaak (parketnummer 02/801139-05) d.d. 1 december 2005 - welk proces-verbaal door de advocaat-generaal ter terechtzitting in hoger beroep aan het dossier is toegevoegd - blijkt dat de toenmalige verdachte [medeverdachte] - zakelijk weergegeven - heeft verklaard dat hij samen met verdachte [verdachte] naar Breda is gereden en dat hij, [medeverdachte], zo dronken was dat hij onderweg in slaap is gevallen. Nadat hij van een klap wakker was geworden, had verdachte tegen [medeverdachte] gezegd dat hij een paaltje had aangereden. Nadat hem op deze terechtzitting foto's van de plaats van de aanrijding waren getoond, verklaarde [medeverdachte] dat hij de buurt herkende als de plaats waar de aanrijding had plaatsgevonden; - In het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1], nr. PL2030/05-221524, d.d. 22 augustus 2005, deeluitmakende van het eindproces-verbaal met nr. PL2035/05-011146, verklaart deze [getuige 1] dat verdachte en voornoemde [medeverdachte] met de auto van verdachte op vrijdag 19 augustus 2005 vanuit Roosendaal zijn weggereden. Tevens verklaart zij dat zowel verdachte als [medeverdachte] alcoholhoudende drank hadden genuttigd alvorens zij in de auto stapten. Voorts verklaart zij dat zij hoorde dat verdachte, toen hij op 19 augustus 2005 rond 21.50 uur werd gebeld, zei dat hij iemand had aangereden. Op grond van het bovenstaande heeft het hof de overtuiging bekomen dat het verdachte is geweest die als bestuurder van de in de tenlastelegging genoemde Volkswagen Golf, kenteken [kenteken], bij het onder 1. primair ten laste gelegde ongeval betrokken is geweest. Daarbij heeft het hof nog het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft in geen stand van het geding, noch tijdens het opsporingsonderzoek noch tijdens de behandeling van de zaak in eerste aanleg en in hoger beroep, het feit ontkend. Immers, verdachte heeft zich steeds op het standpunt gesteld dat hij aan de periode waarin het onderhavige ongeluk zich zou hebben voorgedaan, als gevolg van overmatig alcoholgebruik, geen enkele herinnering heeft, maar dat hij zich niet kan voorstellen dat hij, zou hij die aanrijding hebben veroorzaakt, niet zou zijn gestopt. De omstandigheid dat verdachte aan de tijdspanne waarin de onderhavige aanrijding heeft plaatsgevonden geen enkele herinnering heeft, sluit evenwel de mogelijkheid geenszins uit dat hij in die bewuste periode een fietster heeft aangereden. Het hof verwerpt het verweer. Voorts is namens verdachte ten verweer betoogd dat hij van het onder 1. primair ten laste gelegde behoort te worden vrijgesproken omdat bij hem geen opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, bestond op dat feit. Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte voorafgaand aan het besturen van de personenauto, Volkswagen Golf, kenteken [kenteken], naar eigen zeggen anderhalve fles wodka en zes flessen bier heeft gedronken in een tijdsbestek van twee uren. Het hof trekt hieruit de conclusie, dat verdachte zoveel alcoholhoudende drank had gedronken dat hij in het geheel niet meer in staat was om een auto te besturen. Hierbij heeft het hof in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens verklaringen van getuigen [getuige 1], [getuige 2], en [medeverdachte], reeds bij het instappen in zijn personenauto moeite ondervond om dit op een normale manier te doen en bijna uit zijn auto viel vanwege zijn dronkenschap, vervolgens als bestuurder van zijn personenauto wegreed in de richting van Breda en onderweg hiernaar toe blijkens getuigenverklaringen gevaarlijk reed. Het onderhavige ongeluk vond hierna plaats. Voorts is uit het technisch onderzoek op de plaats van het onderhavige ongeval gebleken dat verdachte het kruisvlak van de Tuinzigtlaan, de Acaciastraat en de Argusvlinder is opgereden en daarbij de van rechts komende fietster, het slachtoffer, geen voorrang heeft verleend, als gevolg waarvan een aanrijding tussen de personenauto van verdachte en deze fietster heeft plaatsgevonden. Ten slotte blijkt uit het onderzoek dat de omstandigheden op deze kruising normaal te noemen waren; dat wil zeggen dat het wegdek verhard was en droog, en dat de straatverlichting normaal brandde. Verdachte had voorafgaand aan de aanrijding van het slachtoffer dermate veel alcoholhoudende drank gedronken, dat hij absoluut niet meer in staat moest worden geacht zijn auto redelijkerwijs te besturen. Verdachte heeft zichzelf in deze staat van onbekwaamheid gebracht door gedurende enkele uren voorafgaand aan het ongeval ook naar 's hofs oordeel een zeer grote hoeveelheid alcoholhoudende drank te nuttigen. Verdachte heeft voorafgaand aan de aanrijding op zeer gevaarzettende wijze gereden, waarbij hij vóór de fatale aanrijding ook andere verkeersdeelnemers in reëel gevaar had gebracht. Desondanks heeft verdachte onverminderd zijn autorit voortgezet, waarbij hij ten slotte op voormelde kruising de van rechts komende fietster geen voorrang verleent en het slachtoffer aanrijdt, ten gevolge waarvan het slachtoffer is komen te overlijden. Na deze fatale aanrijding is de verdachte met gedoofde lichten van de plaats van het ongeval weggereden zonder zijn identiteit kenbaar te maken. Blijkens het onderzoek ter terechtzitting, de verklaringen van verdachte afgelegd bij de politie en het de verdachte betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 7 juni 2006 - inhoudende 2 eerdere veroordelingen voor het rijden onder invloed met een personenauto - wist de verdachte welk effect alcohol op zijn lichaam en geest had en zou hebben en derhalve dat inwendig gebruik van alcohol zijn rijvaardigheid nadelig beïnvloedt. Uit de bovenstaande feiten en omstandigheden leidt het hof af dat het de verdachte kennelijk om het even is geweest of hij op de bewust avond van 19 augustus 2005, als 'sterke verkeersdeelnemer' rijdend in zijn auto op de openbare weg te Breda, 'zwakkere verkeersdeelnemers', zoals [slachtoffer] als fietster, zou aanrijden. Een dergelijk gevolg heeft verdachte kennelijk op de koop toe genomen. Verdachte heeft aldus willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij - door op vorenomschreven wijze te handelen - de dood van het slachtoffer [slachtoffer] zou veroorzaken. Mitsdien acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, zoals in de bewezenverklaring is omschreven. Het hof verwerpt het verweer. Namens verdachte is ten slotte ten verweer betoogd dat hij (deels) moet worden vrijgesproken van hetgeen hem onder 2. is ten laste gelegd. Daartoe is aangevoerd dat verdachte bij het verlaten van de plaats van het ongeval, niet wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat bij dat ongeval een ander was gedood dan wel aan een ander letsel en/of schade was toegebracht, en dat hij niet wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat hij daardoor een ander aan wie letsel was toegebracht in hulpeloze toestand zou achterlaten, omdat verdachte van mening was dat hij slechts een paaltje had geraakt. Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Het verweer, voor zover dit betrekking heeft op het toebrengen van schade, vindt reeds zijn weerlegging in de verklaring van verdachte dat hij dacht een paaltje te hebben aangereden. Voor zover het verweer betrekking heeft op het overige gedeelte van het ten laste gelegde, wordt het navolgende overwogen. In het procesdossier bevindt zich een rapport van de Unit Forensisch Technisch Onderzoek met foto's van de aan het voertuig van verdachte toegebrachte schade, en een verklaring van meergenoemde [medeverdachte]. [medeverdachte], die inzittende was in de door verdachte bestuurde personenauto, heeft verklaard, voor zover hier van belang, dat hij op of nabij de plaats des misdrijfs is ontwaakt door een klap op de auto en dat verdachte toen heeft gezegd dat hij een aanrijding had gehad met een paaltje. Het hof is van oordeel dat de aan het voertuig van verdachte geconstateerde schade, in het bijzonder aan de voorruit, geen ruimte laat voor de stelling van verdachte dat hij slechts een paaltje had geraakt. Integendeel moet de verdachte zich daardoor in meer of mindere mate bewust zijn geweest dat hij bij een ongeval c.q. aanrijding betrokken was, waarbij aan een ander letsel dan wel schade moest zijn toegebracht. Het hof verwerpt het verweer. Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde onder 1. primair is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht. Het bewezen verklaarde onder 2. primair is als misdrijf voorzien bij artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994 en strafbaar gesteld bij artikel 176, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. Strafbaarheid van de verdachte Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde. Namens verdachte is ten verweer betoogd dat er sprake is van strafmatigende omstandigheden. Daartoe is aangevoerd dat hetgeen onder 2. is ten laste gelegd een voortgezette handeling is van hetgeen onder 1. is ten laste gelegd, als bedoeld in artikel 56 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Bij de bewezenverklaarde misdrijven is geen sprake van feiten die uit één en hetzelfde ongeoorloofde wilsbesluit voortkwamen, nu uit de bewijsmiddelen, in het bijzonder de getuigenverklaringen van [getuige 3], blijkt dat verdachte eerst na het slachtoffer te hebben aangereden, de lichten van zijn personenauto heeft gedoofd en vervolgens van de plaats van het ongeval is weggereden, kennelijk met de bedoeling om aan betrapping te ontkomen, zodat uitgegaan moet worden van twee op zichzelf staande handelingen. De omstandigheid dat de onderhavige feiten met elkaar in enig verband staan, staat daaraan niet in de weg. Voorts zijn de onder 1. primair en onder 2. primair bewezenverklaarde misdrijven naar hun aard geheel verschillende misdrijven, zodat ook al daarom deze niet als de uitvoering van één en hetzelfde ongeoorloofd wilsbesluit kunnen gelden. Het hof verwerpt het verweer. Op te leggen straffen Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen. Verdachte is na het nuttigen van een zeer grote hoeveelheid alcoholhoudende drank in zijn personenauto weggereden, terwijl hij wist dan wel moest weten dat hij niet meer tot behoorlijk besturen in staat was. Gedurende de rit heeft hij gevaarlijk gereden, hetgeen hem er echter niet van weerhouden heeft om zijn rit te vervolgen. Uiteindelijk heeft verdachte een fietsster, te weten [slachtoffer], geen voorrang verleend en aangereden, ten gevolge waarvan deze [slachtoffer] is komen te overlijden, de kans waarop de verdachte - zoals hiervoor overwogen - willens en wetens op de koop toe heeft genomen. Door het handelen van verdachte, zoals onder 1. primair is bewezenverklaard, is groot leed en verlies toegebracht aan de familie en naaste omgeving van het slachtoffer, die zich geconfronteerd zagen met de gewelddadige dood van een dierbare. Dergelijke gewelddadige delicten zijn feiten waardoor de rechtsorde zeer ernstig is geschokt en die in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid te weeg brengen. Mede op grond van het vorenstaande kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is tevens rekening gehouden met: - de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd; - de omstandigheid dat de verdachte reeds eerder terzake rijden onder invloed is veroordeeld, te weten in januari en maart 2003, en dat verdachte kennelijk niet de laakbaarheid en het gevaarzettende karakter van zijn handelen inziet. Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid zal het hof terzake van hetgeen onder 1. primair bewezen is verklaard en voor een duur als hieronder vermeld aan de verdachte de bevoegdheid ontzeggen om motorrijtuigen te besturen. De tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 ingevorderd of ingehouden is geweest, zal op de duur van deze bijkomende straf in mindering worden gebracht. Het na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het een voorwerp is met behulp waarvan het ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan. Het hof zal dat voorwerp, die auto, verbeurd verklaren. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte, voorzover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Vordering tot tenuitvoerlegging Het hof is ten aanzien van de vordering van de officier van justitie te Breda van 15 november 2005, tot tenuitvoerlegging van het bij vonnis van de Meervoudige kamer te Breda van 25 oktober 2004 onder parketnummer 02-004487-04 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf, van oordeel, dat - nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt - de tenuitvoerlegging van die straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis, dient te worden gelast. Toepasselijke wettelijke voorschriften De beslissing is gegrond op de artikelen 14g, 14j, 24, 33, 33a, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 7, 176, 179 en 179a van de Wegenverkeerswet 1994. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht. Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 1. primair en 2. primair ten laste gelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij. Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert: 1. Doodslag. 2. Overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994. Verklaart verdachte deswege strafbaar. Ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde: Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren. Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde: Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 10 (tien) jaren. Bepaalt, dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht. Verklaart verbeurd het inbeslaggenomen voorwerp, ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven, te weten: - Volkswagen Golf, kenteken [kenteken]. Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorzover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer te Breda van 25 oktober 2004 onder parketnummer 02-004487-04, te weten van: gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden. Aldus gewezen door mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, mrs. H.D. Bergkotte en J.P.F. Rijken, in tegenwoordigheid van mr. C.P.J. Scheele, griffier, en op 27 juni 2006 ter openbare terechtzitting uitgesproken. Mr. H.D. Bergkotte is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.