Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AX9415

Datum uitspraak2006-06-22
Datum gepubliceerd2006-06-27
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07.440241-05
Statusgepubliceerd


Indicatie

stiefkind/art. 249 Sr


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD Meervoudige strafkamer Parketnummer: 07.440241-05 Uitspraak: 22 juni 2006 S T R A F V O N N I S in de zaak van het openbaar ministerie tegen: [verdachte] Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2006. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J. Vlug, advocaat te Deventer. De officier van justitie, mr. S.T.C. van der Werf, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte tot: - een gevangenisstraf van 36 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met de bijzondere voorwaarden: 1) dat verdachte zich zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, ook als die een dagbehandeling in de forensisch psychiatrische- en psychotherapeutische poli- en dagkliniek “De Tender” te Deventer inhouden en 2) dat verdachte geen contact zal zoeken en/of onderhouden met zijn stiefdochter [benadeelde partij]; - toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij], bij wijze van voorschot van een bedrag van € 4.000,-- aan immateriële schade; - niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij in de vordering voor wat het meerdere (de materiële schade) betreft; - oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 4.000,-- ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 80 dage hechtenis. TENLASTELEGGING De verdachte is ten laste gelegd dat: (volgt tenlastelegging) Parketnummer: 07.440241-05 - 2 - Ten gevolge van een kennelijk vergissing staat in de tenlastelegging in de 20e regel van de tweede pagina “uit dat verdachte toen” in plaats van “hierin dat verdachte toen”. De rechtbank herstelt deze vergissing door het laatste te lezen voor het eerste. Blijkens het onderzoek ter terechtzitting wordt de verdachte daardoor in de verdediging niet geschaad. BEWIJS Onder 2 is ten laste gelegd dat verdachte ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig stiefkind. De Hoge Raad heeft in het arrest van 7 januari 1997, nr. 103165 (NJ1997,361), gelet op de uitdrukkelijk bedoeling van de wetgever, het begrip stiefkind beperkt uitgelegd in die zin dat een kind, waarvan de wettige ouder niet gehuwd is met de feitelijke stiefouder, niet kan worden aangemerkt als een stiefkind in de zin van artikel 249 van het Wetboek van Strafrecht. Nu in dit geval de moeder van het kind waarom het in casu gaat, niet met verdachte is gehuwd, dient verdachte van het onder 2 ten laste gelegde te worden vrijgesproken, zijnde dit niet wettig en overtuigend bewezen. Dat de rechtbank in deze zaak tot een vrijspraak komt (en niet tot een ontslag van rechtsvervolging, zoals de Hoge Raad in het aangehaalde arrest) vindt zijn oorzaak in de wijze waarop de officier van justitie de tenlastelegging heeft opgesteld. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair ten laste is gelegd, met dien verstande dat: (volgt bewezenverklaring; zie aangehechte kopie dagvaarding) Van het onder 1 primair meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht. STRAFBAARHEID Het bewezene levert op: Verkrachting, meermalen gepleegd, strafbaar gesteld bij artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht, en Feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd, strafbaar gesteld bij artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten. OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend. Parketnummer: 07.440241-05 - 3 - Bij de straftoemeting heeft de rechtbank afgewogen of het raadzaam zou zijn naast een forse werkstraf te volstaan met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, waarvan de duur gelijk is aan het voorarrest, nu de raadkamer van deze rechtbank de voorlopige hechtenis op 11 januari 2006 heeft geschorst teneinde verdachte in de gelegenheid te stellen een dagbehandeling in De Tender te Deventer te ondergaan. De rechtbank komt daar echter niet aan toe. Uit de uitgebrachte rapportage blijkt weliswaar dat verdachte de dagbehandeling naar tevredenheid volgt, doch de rechtbank is, gelet op de langdurige periode waarin verdachte stelselmatig in ernstige mate inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke integriteit van het slachtoffer, van oordeel dat een andere straf dan een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf geen recht doet aan de ernst van de feiten. De rechtbank heeft daarbij tevens rekening gehouden met de gevolgen die het handelen van verdachte bij het slachtoffer, voor wie het gebeurde een zeer traumatiserende ervaring is geweest, teweeg heeft gebracht. Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met: - een de verdachte betreffend uittreksel d.d. 20 september 2005 uit het algemeen documentatieregister van de justitiële documentatiedienst; - een de verdachte betreffend vroeghulp interventierapport d.d. 20 september 2005, uitgebracht door de Stichting Reclassering Nederland; - een de verdachte betreffend voorlichtingsrapport d.d. 14 november 2005, uitgebracht door de Stichting Reclassering Nederland; - een de verdachte betreffend voorlichtingsrapport d.d. 1 juni 2006, uitgebracht door de Stichting Reclassering Nederland. De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27 en 57 van het Wetboek van Strafrecht. Benadeelde partij Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij [benadeelde partij] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van de ten laste van verdachte onder 1 primair bewezen verklaarde feiten. De hoogte van de immateriële schade, is gelet op de in het voegingsformulier verstrekte informatie en de daarbij overgelegde bescheiden, en als onvoldoende gemotiveerd weersproken, genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 4.000,--, vermeerderd met de kosten die – tot op heden – worden begroot op nihil. De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar. Parketnummer: 07.440241-05 - 4 - De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij voor wat betreft de thans geclaimde materiële schade niet-ontvankelijk dient te worden verklaard aangezien uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat deze schade (nog) niet is geleden en derhalve niet voor vergoeding in aanmerking komt. Daarnaast heeft de officier van justitie oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht tot het hierboven vermelde bedrag gevorderd. De rechtbank acht geen termen aanwezig naast de vordering van de benadeelde partij tevens de vordering van de officier van justitie tot oplegging van de hierboven bedoelde maatregel toe te wijzen, aangezien – gelet op de draagkracht van verdachte en op de duur van de op te leggen straf, gedurende welke periode verdachte geen inkomen zal genieten – naar nu reeds valt te voorzien, bedoelde schadevergoedingsmaatregel hoogst waarschijnlijk zal uitmonden in executie van de daaraan verbonden hechtenis, hetgeen de rechtbank onwenselijk voorkomt. BESLISSING Het onder 2 ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. Het onder 1 primair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar. Het onder 1 primair meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden. De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht. Van de gevangenisstraf zal een gedeelte, groot 6 (zes) maanden niet worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd. Als bijzondere voorwaarde wordt gesteld dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, ook als die een behandeling in de forensisch psychiatrische- en psychotherapeutische poli- en dagkliniek “De Tender” te Deventer inhouden, zulks zolang deze instelling of een door haar aan te wijzen andere reclasseringsinstelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, met opdracht aan die instelling als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht. Parketnummer: 07.440241-05 - 5 - Als bijzondere voorwaarde wordt voorts gesteld dat de verdachte gedurende de proeftijd geen contact zal zoeken en/of onderhouden met [benadeelde partij]. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [benadeelde partij], wonende te [adres], van een bedrag groot € 4.000,-- (zegge: vierduizend euro). De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken. De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij, [benadeelde partij], voor wat het meer gevorderde betreft in haar vordering niet-ontvankelijk is. Het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven. Aldus gewezen door mr. C. Kleinrensink, voorzitter, mrs. H.R. Schimmel en C.W. van Kooten, in tegenwoordigheid van W.F. Grotenhuis als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 juni 2006.