Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AX9474

Datum uitspraak2006-06-28
Datum gepubliceerd2006-06-28
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200509230/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 25 januari 2005 heeft de leerplichtambtenaar van de gemeente Alkmaar (hierna: leerplichtambtenaar) een aanvraag van appellante om extra schoolverlof voor langere tijd vanaf 26 januari 2005 voor haar [dochter] afgewezen.


Uitspraak

200509230/1. Datum uitspraak: 28 juni 2006 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellante], wonend te Alkmaar, tegen de uitspraak in zaak no. 05/312 en 05/904 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Alkmaar van 23 september 2005 in het geding tussen: appellante en de leerplichtambtenaar van de gemeente Alkmaar. 1.    Procesverloop Bij besluit van 25 januari 2005 heeft de leerplichtambtenaar van de gemeente Alkmaar (hierna: leerplichtambtenaar) een aanvraag van appellante om extra schoolverlof voor langere tijd vanaf 26 januari 2005 voor haar [dochter] afgewezen. Bij besluit van 11 april 2005 heeft de leerplichtambtenaar het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 23 september 2005, verzonden op 27 september 2005, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Alkmaar (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 november 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 6 december 2005. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 16 december 2005 heeft de leerplichtambtenaar van antwoord gediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 mei 2006, waar appellante in persoon, bijgestaan door mr. P.J. de Bruin, advocaat te Rotterdam, en H.M. Piepenbrink, leerplichtambtenaar, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Ingevolge artikel 1, aanhef en onder e, gelezen in samenhang met artikel 16 van de Leerplichtwet 1969  (hierna: de Leerplichtwet) verstaat deze wet onder "de ambtenaar" de ambtenaar die door het college van burgemeester en wethouders is aangewezen om toe te zien op de naleving van deze wet.    Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Leerplichtwet, voor zover hier van belang, zijn degene die het gezag over een jongere uitoefent, en degene die zich met de feitelijke verzorging van een jongere heeft belast, verplicht overeenkomstig de bepalingen van deze wet te zorgen, dat de jongere als leerling van een school is ingeschreven en deze school na inschrijving geregeld bezoekt.    Ingevolge artikel 11, aanhef en onder g, van de Leerplichtwet, voor zover hier van belang, zijn de in artikel 2, eerste lid, bedoelde personen vrijgesteld van de verplichting te zorgen dat de jongere de school waarop hij is ingeschreven, geregeld bezoekt, indien de jongere door andere gewichtige omstandigheden verhinderd is de school onderscheidenlijk de instelling te bezoeken.    Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Leerplichtwet, voor zover hier van belang, kan een beroep op vrijstelling wegens andere gewichtige omstandigheden bedoeld in artikel 11 onder g slechts worden gedaan, indien het hoofd op verzoek van de in artikel 2, eerste lid, bedoelde personen verlof heeft verleend, dat de jongere de school tijdelijk niet bezoekt.    Ingevolge artikel 14, derde lid, van de Leerplichtwet kan het hoofd ten aanzien van dezelfde jongere wegens de in het eerste lid bedoelde omstandigheden voor ten hoogste tien dagen per schooljaar verlof als bedoeld in dat lid verlenen. Indien het verlof ten aanzien van dezelfde jongere wordt gevraagd voor meer dan tien dagen per schooljaar, besluit de ambtenaar van de woongemeente van de jongere, het hoofd gehoord. 2.2.    Bij besluit van 25 januari 2005 heeft de leerplichtambtenaar de aanvraag van appellante van 21 januari 2005 om extra schoolverlof te verlenen voor [dochter], omdat zij wegens gewichtige omstandigheden verhinderd zou zijn de school te bezoeken, afgewezen. Naar het oordeel van de leerplichtambtenaar is geen sprake van gewichtige omstandigheden, nu niet voldoende is gebleken dat dit gevraagde verlof van zo groot belang voor de dochter van appellante is, dat daardoor langdurig schoolverzuim gerechtvaardigd kan worden. Bij het besluit hier aan de orde heeft de leerplichtambtenaar het besluit van 25 januari 2005 gehandhaafd. 2.3.    Hetgeen appellante naar voren brengt over de vrijheid van het geven van thuisonderwijs heeft betrekking op vrijstelling van de verplichting te zorgen dat [dochter] als leerling van een school is ingeschreven. Dat valt echter buiten het onderwerp van dit geding, nu de aanvraag van appellante betrekking heeft op verlof voor [dochter] om de school waar zij staat ingeschreven tijdelijk niet te bezoeken. In zoverre het beroep van appellante op de door haar vermelde bepalingen van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) en het daarbij behorende Protocol no. 1 en het Verdrag inzake de Rechten van het Kind strekt tot het betoog dat de in deze zaak relevante bepalingen uit de Leerplichtwet, die zien op de verplichting tot geregeld bezoek van de school van inschrijving, buiten toepassing moeten worden gelaten, zodat geen verlof nodig zou zijn, faalt het. Voor zover al zou moeten worden geoordeeld dat door deze bepalingen een inbreuk op het gezinsleven van appellante en haar dochter wordt gemaakt, is deze inbreuk gerechtvaardigd met het oog op de waarborging van het recht van de dochter op en haar belang bij het ontvangen van onderwijs. Inbreuk op dat recht op onderwijs, en op de eerbiediging van de keuze van appellante daarbij, is in het onderhavige geschil niet aan de orde, nu de dochter met medewerking van appellante is ingeschreven aan de desbetreffende school en het verzoek om verlof niet een inbreuk als hier bedoeld, vormt. 2.4.    Appellante betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat de leerplichtambtenaar zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet aannemelijk is geworden dat sprake is van gewichtige omstandigheden als bedoeld in artikel 11, aanhef en onder g, van de Leerplichtwet. Dit betoog slaagt niet. De voorzieningenrechter heeft terecht overwogen dat niet is gebleken dat een vrijstelling van geregeld schoolbezoek voor een periode van ongeveer drie maanden noodzakelijk was. Daarbij heeft de voorzieningenrechter terecht betrokken dat appellante haar aanvraag niet heeft onderbouwd met een geneeskundige verklaring of verklaringen afkomstig van een jeugd- of gezinshulpverleningsinstantie, noch met enige andere objectieve verklaring, waaruit blijkt dat sprake is van gewichtige omstandigheden die nopen tot het verlenen van het gevraagde verlof. 2.5.    Het betoog van appellante dat de voorzieningenrechter ten onrechte eraan voorbij is gegaan dat de leerplichtambtenaar heeft verzuimd het hoofd van de school te horen, slaagt evenmin. In het besluit van 25 januari 2005 en de beslissing op bezwaar is vermeld dat het hoofd van de school is gehoord. Appellante heeft geen gronden aangedragen naar aanleiding waarvan getwijfeld zou kunnen worden over de juistheid hiervan. 2.6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. J.H.B. van der Meer en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat. w.g. Van Dijk    w.g. Haan Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2006 27-362.