Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AX9486

Datum uitspraak2006-06-28
Datum gepubliceerd2006-06-28
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200506635/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 13 november 2003 heeft appellant (hierna: de gemeenteraad) het overzicht, als bedoeld in artikel 96 van de Wet op het primair onderwijs (hierna: de WPO), van de huisvestingsvoorzieningen die niet in het programma als bedoeld in artikel 95 van de WPO zijn opgenomen, vastgesteld.


Uitspraak

200506635/1. Datum uitspraak: 28 juni 2006 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: de raad van de gemeente Utrecht, appellant, tegen de uitspraak in zaak no. SBR 04/ 1700 van de rechtbank Utrecht van 23 juni 2005 in het geding tussen: de stichting "Stichting Openbaar Primair Onderwijs Utrecht", gevestigd te Utrecht en appellant. 1.    Procesverloop Bij besluit van 13 november 2003 heeft appellant (hierna: de gemeenteraad) het overzicht, als bedoeld in artikel 96 van de Wet op het primair onderwijs (hierna: de WPO), van de huisvestingsvoorzieningen die niet in het programma als bedoeld in artikel 95 van de WPO zijn opgenomen, vastgesteld. Bij besluit van 13 mei 2004 heeft de gemeenteraad, onder verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie van 27 april 2004, het daartegen door de stichting "Stichting Openbaar Primair Onderwijs Utrecht" (hierna: de stichting) gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 23 juni 2005, verzonden op 24 juni 2005, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door de stichting ingestelde beroep gegrond verklaard, de beslissing op bezwaar vernietigd en verstaan dat de gemeenteraad een nieuw besluit neemt binnen zes weken na verzending van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de gemeenteraad bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 juli 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 16 augustus 2005. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 16 september 2005 heeft de stichting van antwoord gediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 januari 2006, waar de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. H.P. de Keijzer, advocaat te Utrecht, en de stichting, vertegenwoordigd door V.G.A. Kellenaar, gemachtigde, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Ingevolge artikel 92, eerste lid, aanhef en onder b, ten tweede, van de WPO worden onder voorzieningen in de huisvesting begrepen voorzieningen, bestaande uit vervanging binnenkozijnen en binnendeuren, inclusief hang- en sluitwerk, algehele vervanging radiatoren, convectoren en leidingen voor centrale verwarming, alsmede onderhoud aan de buitenzijde van het gebouw, met uitzondering van het buitenschilderwerk.    Ingevolge artikel 100, eerste lid, aanhef en onder a, van de WPO wordt een voorziening in de huisvesting slechts geweigerd indien de gewenste voorziening geen voorziening is in de zin van artikel 92.    Ingevolge artikel 102, eerste lid, aanhef en onder a, van de WPO stelt de gemeenteraad bij verordening een regeling vast met betrekking tot de voorzieningen die ingevolge artikel 92 voor vergoeding in aanmerking kunnen worden gebracht.    Ingevolge artikel 113, derde lid, van de WPO, voorzover thans van belang, worden programma's van eisen vastgesteld voor de materiële voorzieningen ten behoeve van de instandhouding van de scholen.    Ingevolge artikel 114, aanhef en onder a, van de WPO worden de programma's van eisen, bedoeld in artikel 113, derde lid, onderverdeeld in programma's van eisen omtrent - onder meer - onderhoud.    Ingevolge artikel 2, aanhef en onder c, van de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Utrecht 2004 (hierna: de verordening) wordt bij de toepassing van deze verordening een aantal voorzieningen onderscheiden, waaronder de voorziening onderhoud aan gebouwen van een school voor basisonderwijs en een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs, bestaande uit een of meer activiteiten zoals onderscheiden in bijlage I.    In bijlage I behorend bij het gemeenteblad van Utrecht 2003, nr. 56, deel A, onder "Overzicht 'Onderhoud PO'" staat onder meer dat de activiteit vervangen/herstellen riolering/bestrating schoolplein behoort tot het onderhoud. 2.2.    Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit heeft de gemeenteraad het overzicht van niet voor vergoeding in aanmerking komende voorzieningen, als bedoeld in artikel 96 van de WPO, vastgesteld en daarop voorzieningen geplaatst die door de stichting voor het jaar 2004 zijn aangevraagd, bestaande uit de vervanging van de binnen- en buitenriolering van de openbare basisschool "Oog in Al", de vervanging van de hoofdriolering van de basisschool "De Hoge Raven", alsmede de vervanging van de binnenriolering van de basisschool "Dr. D. Bosschool". 2.3.    De gemeenteraad betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de stichting in strijd met de goede procesorde eerst ter zitting naar voren heeft gebracht, dat het standpunt van de gemeenteraad dat de vervanging van de buitenrioleringen niet noodzakelijk is, onjuist is en dat zij mitsdien deze tardief ingebrachte beroepsgrond buiten beschouwing had moeten laten. De gemeenteraad heeft ter zitting immers onvoldoende op dit betoog kunnen reageren. 2.3.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 27 augustus 2004 in zaak no. 200404253/1, JV 2004/407), verbiedt geen rechtsregel dat, binnen de door de wet en de goede procesorde begrensde mogelijkheden, na afloop van de voor het indienen van beroepsgronden gestelde termijn alsnog aanvullende gronden worden ingediend.    Vast staat dat de stichting eerst ter zitting bij de rechtbank als grond heeft aangevoerd, dat de gemeenteraad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat vervanging van de buitenrioleringen niet noodzakelijk is. Nu het geen grond van eenvoudige aard betreft, kon van de gemeenteraad in redelijkheid niet worden verwacht dat hij daarop ter zitting adequaat zou reageren. Daarenboven heeft de stichting niet aannemelijk gemaakt dat zij de beroepsgrond niet in een eerdere stadium van de procedure voor de rechtbank naar voren heeft kunnen brengen, in welk geval de gemeenteraad hierop naar behoren had kunnen reageren. Gelet op het voorgaande, is het tardief aanvoeren van voormelde beroepsgrond in strijd met de goede procesorde, zodat de rechtbank ten onrechte deze grond in haar beoordeling heeft betrokken. Het betoog van de gemeenteraad slaagt derhalve. 2.4.    De gemeenteraad betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat vervanging van onder de begane grond van de gebouwen van voormelde basisscholen gelegen rioleringen moet worden aangemerkt als onderhoud aan de buitenzijde van het gebouw, als bedoeld in artikel 92, eerste lid, aanhef en onder b, ten tweede, van de WPO. Volgens de gemeenteraad dient de vervanging van deze rioleringen te worden aangemerkt als onderhoud aan de binnenzijde van het schoolgebouw. Gelet hierop, meent de gemeenteraad dat de vervanging van deze rioleringen terecht op het overzicht van niet voor vergoeding in aanmerking komende voorzieningen is opgenomen. In dit verband wijst de gemeenteraad erop dat de stichting jaarlijks een vergoeding van het rijk ontvangt ten behoeve van de materiële instandhouding van de schoolgebouwen. Deze vergoeding dient mede ter bekostiging van de vervanging van de binnenriolering, aldus de gemeenteraad. 2.4.1.    Dit betoog slaagt evenzeer. De rioleringen gelegen onder de begane grond van de gebouwen van voormelde basisscholen bevinden zich in de kruipruimten en kelders van de schoolgebouwen. De kruipruimten en kelders behoren tot de binnenzijde van het schoolgebouw. Gelet hierop dient, anders dan de rechtbank heeft overwogen, de vervanging van de zich hierin bevindende rioleringen te worden gekarakteriseerd als een onderhoudsvoorziening aan de binnenzijde van het schoolgebouw.    In het "Overzicht 'Onderhoud PO'" in bijlage I, als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder c, van de verordening, is het vervangen/herstellen van de riolering en de bestrating van het schoolplein als component opgenomen. Gelet op artikel 92, eerste lid, aanhef en onder b, ten tweede, van de WPO, gelezen in samenhang met artikel 102 van de WPO, kan deze component echter uitsluitend betrekking hebben op voorzieningen aan de buitenzijde van het gebouw. In de programma's van eisen voor het jaar 2004 is onder Onderbouwing groepsafhankelijke programma van eisen, gebouwenonderhoud, het vervangen van de riolering evenzeer opgenomen. Uit de vermelding in dit programma kan worden afgeleid dat de kosten van het vervangen van de binnenrioleringen moeten worden bestreden uit de vergoeding voor materiële instandhouding in de zin van artikel 113, derde lid, en artikel 114, onder a, van de WPO.    Dat volgens de kruisjeslijst primair onderwijs (memorie van toelichting op - en bijlage 1 bij - de nota naar aanleiding van het verslag van het voorstel dat heeft geleid tot de Wet van 4 juli 1996, Stb. 1996, 402, Tweede Kamer, vergaderjaar 1995-1996, 24 455, nummer 3, pagina's 9 tot en met 11 en pagina's 24 en 25, en nummer 7, pagina 13 en pagina 56) het vervangen en herstellen van de riolering voor rekening van de gemeente komt en derhalve anders dan op de kruisjeslijst die geldt voor het voortgezet onderwijs (Tweede Kamer, vergaderjaar 1995-1996, 24 455, nummer 7, pagina 57) geen onderscheid wordt gemaakt tussen de binnen- en buitenriolering, doet aan het vorenstaande niet af. Indien eenmaal is vastgesteld dat sprake is van een onderhoudsvoorziening aan de binnenzijde van het schoolgebouw, volgt immers uit de WPO zelf dat deze voorziening niet door de gemeente wordt vergoed. Daarenboven is de Afdeling van oordeel dat uit de kruisjeslijst primair onderwijs, gelet op de omstandigheid dat het vervangen/herstellen van de riolering met de bestrating van het schoolplein onder één noemer is gebracht, eveneens volgt dat alleen het vervangen van de buitenriolering voor rekening van de gemeente komt. 2.5.    Nu in dit geval geen sprake is van voorzieningen in de zin van artikel 92, eerste lid, aanhef en onder b, ten tweede, van de WPO en derhalve evenmin van voorzieningen in de zin van artikel 2 van de verordening, heeft de gemeenteraad, anders dan de rechtbank heeft overwogen, de gevraagde voorzieningen - gelet op artikel 102, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 100, eerste lid, aanhef en onder a, van de WPO - terecht op het overzicht, als bedoeld in artikel 96 van die wet, geplaatst. 2.6.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door de stichting bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog ongegrond verklaren. 2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart het hoger beroep gegrond; II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 23 juni 2005, SBR 04/1700; III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. C.J.M. Schuyt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van Staat. w.g. Van Dijk    w.g. Dallinga Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2006 435.