Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AX9612

Datum uitspraak2006-06-27
Datum gepubliceerd2006-06-29
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Assen
Zaaknummers19.830021-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

De rechtbank neemt het de verdachte zeer kwalijk, dat zij en haar mededaders gedurende een langere periode en zeer frequent grote hoeveelheden hennep naar Duitsland vervoerden, waarbij zij zich hebben bediend van koeriers, die zich daartoe min of meer door hen gedwongen voelden.


Uitspraak

RECHTBANK ASSEN STRAFVONNIS van de Meervoudige kamer in de zaak van het openbaar ministerie tegen: [naam verdachte], geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] 1966, wonende [woonplaats verdachte]. Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 13 juni 2006. De verdachte is niet verschenen. De officier van justitie mr. H.H. Louwes acht hetgeen onder 1 en onder 2 primair is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank zal opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan een gedeelte groot 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Voorts vordert zij tot niet-ontvankelijkverklaring van de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij]. TENLASTELEGGING De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat 1. zij in of omstreeks de periode van 1 maart 2005 tot en met 14 januari 2006 in de gemeente Assen, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, althans deel heeft uitgemaakt van een groep samenwerkende personen, waarvan behalve verdachte [naam medeverdachte] en/of [naam medeverdachte] en/of een of meer anderen deel uitmaakten, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen (in de zin van artikel 1 van de Opiumwet) van hoeveelheden/een hoeveelheid hennep, zijnde (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, - in welke organisatie verdachte een leidinggevende rol heeft vervuld en/of - ten behoeve van welke organisatie verdachte personen (koeriers) heeft geworven en/of - aan welke organisatie verdachte (ook) anderszins steun heeft verleend; 2. zij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de periode van 1 maart 2005 tot en met 14 januari 2006 in de gemeente(n) Assen en/of Aa en Hunze en/of Bellingwedde, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht in de zin van artikel 1 van de Opiumwet, een hoeveelheid hennep, zijnde hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet; althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, terzake dat zij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de periode van 1 maart 2005 tot en met 14 januari 2006 in de gemeente(n) Assen en/of Aa en Hunze en/of Bellingwedde, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) in de uitoefening van een beroep of bedrijf, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet; BEWIJSMIDDELEN Overeenkomstig de nader op te nemen bewijsconstructie. BEWEZENVERKLARING De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: 1. zij in de periode van 1 maart 2005 tot en met 14 januari 2006 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, waarvan behalve verdachte, [naam medeverdachte] en [naam medeverdachte] en anderen deel uitmaakten, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen in de zin van artikel 1 van de Opiumwet van hoeveelheden hennep, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, - in welke organisatie verdachte een leidinggevende rol heeft vervuld en - ten behoeve van welke organisatie verdachte personen (koeriers) heeft geworven en - aan welke organisatie verdachte ook anderszins steun heeft verleend; 2. zij op verschillende tijdstippen in de periode van 1 maart 2005 tot en met 14 januari 2006 in Nederland, telkens tezamen en in vereniging met een ander of anderen, telkens opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht in de zin van artikel 1 van de Opiumwet, een hoeveelheid hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II; De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring. Elk bewijsmiddel is slechts gebruikt voor het bewijs van het feit, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft. De verdachte zal van het onder 1 en onder 2 primair meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht. KWALIFICATIES Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op: onder 1: Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, strafbaar gesteld bij artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht; onder 2: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, aanhef en onder A van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 11 van de Opiumwet; STRAFBAARHEID De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht. STRAFMOTIVERING De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straf in aanmerking: - de aard en de ernst van de gepleegde feiten; - de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan; - hetgeen de rechtbank is gebleken omtrent de persoon van de verdachte; - het requisitoir van de officier van justitie; - de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 19 januari 2006, waaruit blijkt dat de verdachte recentelijk niet ter zake van een misdrijf is veroordeeld; De rechtbank is op grond van de ernst van het bewezen geachte, in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, van oordeel dat in dit geval een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf geboden is. De rechtbank neemt het de verdachte met name zeer kwalijk, dat zij en haar mededaders gedurende een langere periode en zeer frequent grote hoeveelheden hennep naar Duitsland vervoerden, waarbij zij zich hebben bediend van koeriers, die zich daartoe min of meer door hen gedwongen voelden. BENADEELDE PARTIJ [naam benadeelde partij] De rechtbank acht het causaal verband tussen het bewezen verklaarde feit en de schade niet bewezen De benadeelde partij zal niet ontvankelijk worden verklaard in haar vordering en zij kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen. TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING VAN DE RECHTBANK De rechtbank verklaart bewezen dat het onder 1 en onder 2 primair tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert, zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar. De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en onder 2 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan een gedeelte groot 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank beveelt, dat het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. De rechtbank beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [naam benadeelde partij] niet ontvankelijk is in zijn vordering en dat hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen en bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten draagt. Dit vonnis is gewezen door mr. H.L. Stuiver, voorzitter en mrs. H. de Wit en A.M.E. van der Sluijs, rechters in tegenwoordigheid van J. Bos, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 27 juni 2006, zijnde mr. A.M.E. van der Sluijs buiten staat dit vonnis binnen de door de wet gestelde termijn mede te ondertekenen.