Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AX9765

Datum uitspraak2006-06-28
Datum gepubliceerd2006-07-03
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
ZaaknummersV.I. 2006/001
Statusgepubliceerd


Indicatie

De feiten, bedreigingen en tevens belaging, waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, vormen zeer ernstige misdragingen in de zin van artikel 15a, eerste lid aanhef en sub c van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman heeft verzocht de zaak aan te houden teneinde de uitkomst in de lopende strafzaak tegen veroordeelde, waaronder de uitkomst van eventueel psychiatrisch/psychologisch onderzoek, af te wachten. Nu veroordeelde een eerdere mogelijkheid tot psychologisch en psychiatrisch onderzoek onbenut heeft gelaten en gelet op het feit dat veroordeelde zowel tegenover de politie als tegenover het hof de bedreigingen tegenover zijn ex-vriendin heeft bekend, ziet het hof geen aanleiding de zaak aan te houden. Daarbij is tevens in aanmerking genomen dat veroordeelde tegenover het hof te kennen heeft gegeven duidelijkheid omtrent de onderhavige vordering te wensen. Het verzoek wordt afgewezen. Wel zal het hof ten gunste van veroordeelde rekening houden met de door veroordeelde aangegeven relationele en persoonlijke omstandigheden. De vervroegde invrijheidstelling wordt achterwege gelaten voor een deel van negen maanden.


Uitspraak

VI-nummer: 1-06 Uitspraak: 28 juni 2006 Gerechtshof te Arnhem Kamer als bedoeld in artikel 67 van de wet op de rechterlijke organisatie. Het hof heeft te beslissen op de op 5 januari 2006 ingekomen vordering van de officier van justitie te Den Haag van 4 januari 2006, strekkende tot het achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling van: [veroordeelde] geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], thans gedetineerd in de [verblijfplaats] Het hof heeft ter openbare terechtzitting van 14 juni 2006 gehoord de veroordeelde en de raadsman van veroordeelde, mr Tj. E. Van der Spoel, advocaat te Rotterdam, alsmede de advocaat-generaal bij dit hof, die heeft geconcludeerd de vordering van de officier van justitie strekkende tot het achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling geheel toe te wijzen. Overwegingen De vordering strekt ertoe dat de vervroegde invrijheidstelling met betrekking tot de bij arrest van 17 augustus 2004 van het gerechtshof te Den Haag opgelegde gevangenisstraf van zes jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, achterwege zal blijven. Aan de vordering is ten grondslag gelegd dat veroordeelde zich na de aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf zeer ernstig heeft misdragen, zoals bedoeld in artikel 15a, eerste lid aanhef en sub c van het Wetboek van Strafrecht. Uit de stukken van het dossier en het verhandelde tijdens het onderzoek ter terechtzitting is het hof hierover het volgende gebleken. Op 2 november 2004 heeft de ex-vriendin van veroordeelde aangifte gedaan van door veroordeelde jegens haar geuite bedreigingen. Veroordeelde zou haar via de telefoon vanuit de penitentiaire inrichting bedreigen. Tevens zou zij een brief van bedreigende aard van veroordeelde hebben ontvangen. Vervolgens is een cd-rom van de opgenomen gesprekken, die veroordeelde vanuit de penitentiaire inrichting met zijn ex-vriendin en de moeder van de ex-vriendin heeft gevoerd, in beslag genomen. Op 14 juli 2005 is veroordeelde door de politie gehoord. Aangeefster is op 9 december 2005 nogmaals gehoord. Tijdens dit verhoor gaf zij aan sinds de datum van aangifte nog steeds door veroordeelde te worden bedreigd. Op 21 december 2005 is veroordeelde nogmaals gehoord. Veroordeelde heeft zowel tegenover de politie als ter terechtzitting van dit hof op 14 juni 2006 bekend bedreigingen jegens zijn ex-vriendin te hebben geuit. Veroordeelde moest op 27 januari 2006 in verband met deze nieuwe feiten voor de politierechter verschijnen. De zaak is vervolgens naar een meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken verwezen. De politierechter heeft tevens psychiatrische en psychologische rapportage noodzakelijk geacht. Veroordeelde heeft geweigerd zijn medewerking hieraan te verlenen. De behandeling van de strafzaak door de meervoudige kamer van de rechtbank heeft nog niet plaatsgevonden. De raadsman heeft ter terechtzitting van dit hof verzocht de zaak aan te houden teneinde de uitkomst in de lopende strafzaak tegen veroordeelde af te wachten. Het hof overweegt hieromtrent het volgende. Ter terechtzitting van dit hof op 14 juni 2006 heeft veroordeelde aangegeven thans wel zijn medewerking te willen verlenen aan een psychiatrisch en psychologisch onderzoek. Nu veroordeelde een eerdere mogelijkheid tot psychologisch en psychiatrisch onderzoek onbenut heeft gelaten en gelet op het feit dat veroordeelde zowel tegenover de politie als tegenover dit hof de bedreigingen heeft bekend, ziet het hof geen aanleiding de zaak aan te houden. Daarbij is tevens in aanmerking genomen dat veroordeelde tegenover dit hof te kennen heeft gegeven duidelijkheid omtrent de onderhavige vordering te wensen. Het verzoek wordt derhalve afgewezen. Wel zal het hof bij de beoordeling van de vordering van de officier van justitie ten gunste van veroordeelde rekening houden met de door veroordeelde aangegeven relationele en persoonlijke omstandigheden. Het hof is van oordeel dat de voornoemde feiten, bedreigingen en tevens belaging, waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, zeer ernstige misdragingen vormen in de zin van artikel 15a, eerste lid aanhef en sub c van het Wetboek van Strafrecht. Het hof is voorts van oordeel, dat de aard van de feiten rechtvaardigt, dat de vervroegde invrijheidstelling van veroordeelde voor een deel achterwege dient te blijven. Het hof zal daarom de vordering van de officier van justitie deels toewijzen. Bij het vaststellen van de duur van het achterwege blijven van de vervroegde invrijheid-stelling heeft het hof in het bijzonder rekening gehouden met het feit dat veroordeelde gedetineerd zat in verband met de tenuitvoerlegging van een veroordeling tot een aanzienlijke gevangenisstraf voor een reeks gewelddadige delicten. Vanuit de penitentiaire inrichting heeft veroordeelde zich opnieuw ernstig misdragen. Deze misdragingen liggen in de lijn van de reeds eerder gepleegde geweldsdelicten. Tevens rekent het hof de veroordeelde aan dat hij na het eerste verhoor bij de politie is doorgegaan met het uiten van bedreigingen jegens zijn ex-vriendin. Het hof heeft voorts, bij het vaststellen van de duur van het achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling, in aanmerking genomen de relationele en persoonlijke omstandigheden van veroordeelde, zoals daarvan is gebleken ter terechtzitting. Toegepaste wetsartikelen Het hof heeft gelet op de artikelen 15a, 15b en 15c van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING: Het hof: - Wijst gedeeltelijk toe de vordering van de officier van justitie te Den Haag en bepaalt, dat de vervroegde invrijheidstelling van veroordeelde achterwege zal worden gelaten voor een deel van negen (9) maanden. Aldus gewezen door: mr H.G.W. Stikkelbroeck, voorzitter mrs Y.A.J.M. van Kuijck en mr P.R. Wery, raadsheren in tegenwoordigheid van mr N.M.H. van Ek, griffier en op 28 juni 2006 ter openbare terechtzitting uitgesproken.