Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AX9830

Datum uitspraak2006-03-06
Datum gepubliceerd2006-07-07
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 05/1915
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verhuurder van onroerende zaken verkoopt grond en kassen aan een kweker. Rechtbank: artikel 31 Wet OB is niet van toepassing omdat geen sprake is van overdracht van een (gedeelte van) een handelszaak.


Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer Procedurenummer: AWB 05/1915 Uitspraakdatum: 6 maart 2006 Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen [X B.V], gevestigd te [woonplaats], [X], en de inspecteur van de Belastingdienst [te P], kantoor [Q], verweerder. 1. Ontstaan en loop van het geding Verweerder heeft aan [X] over het tijdvak 1 januari 2003 tot en met 31 december 2003, met dagtekening 30 juni 2004, een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd met aanslagnummer [0000.00.000.0.00.0000] (hierna: de naheffingsaanslag). Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 10 februari 2005 de naheffingsaanslag gehandhaafd. [X] heeft daartegen bij brief van 22 maart 2005, ontvangen bij de rechtbank op 21 maart 2005, beroep ingesteld. Zij heeft het beroepschrift aangevuld bij brief van 14 april 2005. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. [X] heeft een brief, gedateerd 23 september 2005, ingezonden. Deze brief is in afschrift verstrekt aan verweerder. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2005. Namens [X] is daar verschenen mr. [A]. Namens verweerder zijn verschenen [B] en mr. [C]. 2. Feiten Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast: 2.1. [X] is ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (de Wet). In het handelsregister is als bedrijfsomschrijving vermeld: “Het deelnemen in- en het beheren en financieren van andere ondernemingen (…)”. 2.2. In een op 2 januari 2003 door [X] en [D] (hierna: koper) ondertekende koopovereenkomst is onder meer het volgende opgenomen: "Komen overeen: [Eiser] verkoopt en koper koopt de kwekerij bestaande uit grond water en opstallen staande en gelegen [a-straat 1] (…) [Q] (…) in de staat zoals het thans is voor de totaalprijs van € 895.000,- k.k (…) Geen artikel 31 wet omzet belasting van toepassing (…) Oplevering gebruik vrij zonder huur of pacht. (…) Ontbindende voorwaarden zijdens koper (…) dat een door koper opdracht te geven bodem en grond water onderzoek geen aanmerkelijke bezwaren oplevert voor het gebruik als tuinbouwbedrijf, bollensector. (…) Opstallen en apparatuur-sturingen cv installatie worden in werkende staat opgeleverd." 2.3. Op grond van deze verkoop is bij notariële akte op 25 april 2003 het volgende geleverd: - een perceel tuinland met water en verdere aan- en toebehoren, - een perceel grond met daarop een kas alsmede tuinland, - een perceel tuinland en verdere aan- en toebehoren en - het recht van opstal op een stuk grond, waarin zich kabels en leidingen voor de nutsvoorzieningen bevinden en verdere aan- en toebehoren (hierna: de onroerende zaken). 2.4. De onroerende zaken werden tot de verkoop door [X] verhuurd aan derden. 2.5. Koper drijft een agrarische onderneming. 2.6. In een brief van 6 april 2004 van de voormalige gemachtigde van [X] aan verweerder is onder meer het volgende vermeld: "Verhuur van tuinland en kassen De bedrijfsactiviteiten van [X] tot het moment van verkoop van het tuinland en de kassen, zijn de verhuur van onroerende zaken." 2.7. Over de levering van de onroerende zaken (hierna: levering) is geen omzetbelasting voldaan. Verweerder heeft naar aanleiding van de levering krachtens artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen de naheffingsaanslag ad € 54.058 opgelegd vanwege herziening van in eerdere jaren in aftrek gebrachte voorbelasting. 3. Geschil 3.1. In geschil is of de levering is aan te merken als een overgang van een algemeenheid van goederen als bedoeld in artikel 31 van de Wet. 3.2. [X] neemt het standpunt in dat de onroerende zaken als een samenhangend geheel moeten worden beschouwd, waardoor sprake is van overdracht van een onderneming of een gedeelte daarvan aan degene die de onderneming of een zelfstandig gedeelte ervan voortzet. Op grond daarvan is sprake van een levering als bedoeld in artikel 31 van de Wet. Hetgeen in de verkoopovereenkomst is opgenomen met betrekking tot dit artikel is niet van belang omdat sprake is van dwingend recht. 3.3. Verweerder stelt dat [X] zelf geen kwekerij exploiteerde, doch slechts onroerende zaken verhuurde hetgeen is aan te merken als vermogensbeheer. [X] is ondernemer in de zin van artikel 7, lid 2, aanhef en onderdeel b, van de Wet terwijl koper als agrarische ondernemer een onderneming drijft in de zin van artikel 7, lid 1, van de Wet. Van een overdracht van een algemeenheid van goederen kan daarom geen sprake zijn. 3.4. [X] concludeert tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslag. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep en tot het opleggen van een aanvullende naheffingsaanslag ad € 33.201. 4. Beoordeling van het geschil 4.1. De rechtbank stelt voorop dat wat eiser en koper in de overeenkomst van 2 januari 2003 hebben opgenomen met betrekking tot artikel 31 van de Wet (zie 2.2.) niet van belang is voor de vraag of de levering is aan te merken als een overgang van een algemeenheid van goederen als bedoeld in artikel 31 van de Wet. De materiële belastingschuld vloeit immers rechtstreeks voort uit de Wet. 4.2. Uit de koopoverkomst van 2 januari 2003 (zie 2.2.) en de notariële akte van 25 april 2003 (zie 2.2.) leidt de rechtbank af dat [X] aan koper onroerende zaken heeft verkocht en geleverd. Uit de overeenkomst en de akte, noch anderszins blijkt dat naast de onroerende zaken materiële of immateriële activa zijn geleverd en/of door koper rechten en verplichtingen zijn overgenomen. De feiten die met betrekking tot de bedrijfsactiviteiten van [X] vaststaan ( zie 2.1. en 2.6.) zijn met dit oordeel in overeenstemming. Niet gebleken is dat [X] een kwekerij heeft geëxploiteerd. [X] heeft onvoldoende aangevoerd om aannemelijk te maken dat zij aan koper geen onroerende zaken maar, zoals zij heeft gesteld, een kwekerij heeft geleverd. 4.3. Artikel 31 van de Wet is gegrond op de artikelen 5, lid 8, en 6, lid 5, van de Zesde Richtlijn (77/388/EEG). In zijn arrest van 27 november 2003, C-497/01, V-N 2003/61.18, heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: HvJ EG) onder meer het volgende overwogen: “39. Gelet op de context van artikel 5, lid 8, van de Zesde richtlijn en de doelstelling van deze richtlijn, zoals beschreven in punten 36 tot en met 38 van het onderhavige arrest, is het duidelijk dat deze bepaling ertoe strekt de lidstaten in staat te stellen de overdrachten van ondernemingen of delen daarvan te vergemakkelijken, door ze te vereenvoudigen en te vermijden dat de financiële toestand van de verkrijger onder een buitensporige fiscale druk komt te staan, nu hij deze belasting later hoe dan ook zou hebben gerecupereerd via een aftrek van de als voorbelasting betaalde BTW. 40. Gelet op deze doelstelling moet het begrip overgang van het geheel of een gedeelte van een algemeenheid van goederen onder bezwarende titel, om niet of in de vorm van een inbreng in een vennootschap aldus worden uitgelegd dat daaronder valt de overdracht van een handelszaak of van een autonoom bedrijfsonderdeel met lichamelijke en eventueel ook onlichamelijke zaken, welke tezamen een onderneming of een gedeelte van een onderneming vormen waarmee een autonome economische activiteit kan worden uitgeoefend, en dat daaronder niet valt de verkoop van goederen zonder meer, zoals de verkoop van een voorraad producten.” 4.4. In dit geval is derhalve van belang of [X] aan koper een handelszaak heeft geleverd of een autonoom gedeelte van een onderneming en dat de verkrijger de bedoeling heeft om de aldus overgedragen handelszaak of het overgedragen bedrijfsonderdeel te exploiteren. 4.5. Hiervoor heeft de rechtbank vastgesteld dat [X] geen kwekerij exploiteerde maar onroerende zaken verhuurde en dat zij geen kwekerij, doch ‘slechts’ de onroerende zaken aan koper heeft geleverd. [X] heeft niet gesteld dat zij een handelszaak heeft geleverd en voor zover zij al beoogd heeft te stellen dat zij een autonoom gedeelte van een handelszaak heeft geleverd, is zij er niet in geslaagd dat aannemelijk te maken. Uit de feiten leidt de rechtbank af dat de wijze waarop [X] de onroerende zaken voor de overname heeft geëxploiteerd, niet uitgaat boven wat bij een normaal vermogensbeheer gebruikelijk is. Van een handelszaak of een daarmee gelijk te stellen (gedeelte van een) onderneming kan dan niet worden gesproken. 4.6. Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat artikel 31 van de Wet niet op deze overdracht van toepassing is. Dat de koper agrarisch ondernemer was en de onroerende zaken na de koop ten behoeve van zijn onderneming gebruikte, is dan niet van belang. 4.7. Nu [X] voor het overige geen gronden tegen (de berekening van) de naheffingsaanslag heeft aangevoerd en ook overigens niet is gebleken dat deze tot een te hoog bedrag is vastgesteld, oordeelt de rechtbank dat het beroep ongegrond is. 4.8. Verweerder heeft geconcludeerd dat op grond van artikel 13a, lid 2, van de Wet een aanvullende naheffingsaanslag over hetzelfde tijdvak moet worden opgelegd. De rechtbank zal hieromtrent niet oordelen, omdat een dergelijke opgelegde of nog op te leggen naheffingsaanslag buiten de omvang van het geschil valt. 5. Proceskosten De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. 6. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan op 6 maart 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mrs. J.P.F. Slijpen, D.A. Verburg en G.J. van Leijenhorst in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kwestro, griffier.