Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY0110

Datum uitspraak2006-06-22
Datum gepubliceerd2006-07-05
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/4171 WUV
Statusgepubliceerd


Indicatie

Terugvordering teveel betaalde WUV-uitkering in verband met verkregen inkomsten uit WAZ-uitkering.


Uitspraak

05/4171 WUV Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant) en de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster) Datum uitspraak: 22 juni 2006 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft beroep ingesteld tegen het door verweerster ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: Wet) genomen besluit van 14 juni 2005, kenmerk: BZ 45330/JZ/L80/2005 (hierna: bestreden besluit). Verweerster heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2006. Appellant is in persoon verschenen. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. Vooijs, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad. II. OVERWEGINGEN Appellant ontvangt ingaande 1 februari 1999 een periodieke uitkering op grond van de Wet. Bij berekeningsbeschikking van 31 januari 2005 heeft verweerster, naar aanleiding van een herberekening van de WAZ-uitkering van appellant over de periode 1 januari 2003 tot 1 oktober 2003, die periodieke uitkering over dezelfde periode voorlopig bijgesteld. Daarbij is geconstateerd dat over deze periode een bedrag van € 3.156,03 teveel aan appellant is uitbetaald, welk bedrag - eveneens voorlopig - is toegevoegd aan bij eerdere besluiten over eerdere perioden berekende teveel-betalingen. Appellant heeft bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit heeft verweerster het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard voorzover het is gericht tegen de berekening over het jaar 1999 en het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard. Naar aanleiding van hetgeen in beroep is aangevoerd, overweegt de Raad als volgt. De berekeningsbeschikking van 31 januari 2005 strekte tot hernieuwde voorlopige vaststelling van de periodieke uitkering over (een gedeelte van) het jaar 2003. In bezwaar en beroep is niet aangevoerd dat deze hernieuwde vaststelling op zichzelf onjuist zou zijn. Als vaststaand moet derhalve worden aangenomen dat zij bij het bestreden besluit terecht is gehandhaafd. De bezwaren van appellant zijn in wezen gericht tegen de berekening van het bedrag dat hem sedert 1999 per saldo teveel is uitbetaald, zoals dit saldo door verweerster telkens op de achtereenvolgende berekeningsbeschikkingen wordt bijgehouden. Meer in het bijzonder heeft appellant problemen met de vaststelling van het (teveel betaalde) bedrag van de periodieke uitkering over het "startjaar" 1999. De Raad overweegt dienaangaande, dat omtrent het bedrag van de uitkering over de jaren 1999 tot en met 2002 reeds eerder is beslist. Die beslissingen vallen buiten de omvang van het onderhavige geding en zijn in rechte onaantastbaar geworden. De Raad wijst met name op zijn uitspraak van 21 augustus 2003, nr. 02/5963 WUV, betrekking hebbende op het jaar 1999, alsmede op zijn uitspraak van heden, nr. 06/194 WUV, waarbij het verzoek van appellant om herziening van die eerdere uitspraak is afgewezen. Terecht is verweerster tot het oordeel gekomen dat het bezwaar van appellant in zoverre - in het bijzonder voorzover het betrekking heeft op het jaar 1999 - niet-ontvankelijk is. Voor appellant staat hoogstens de weg open van een tot verweerster te richten verzoek om herziening op grond van artikel 61 van de Wet. Voorts kan, nu de berekeningsbeslissing van 31 januari 2005 slechts een voorlopige vaststelling over het jaar 2003 behelst, hetgeen daarin is vermeld omtrent het teveel betaalde bedrag van de uitkering niet anders worden aangemerkt dan als een mededeling van informatieve aard, die geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) oplevert. Gelet op het bepaalde in artikel 59a van de Wet kan van terugvordering of verrekening - en daarmee van een besluit waartegen bezwaar en beroep open staat - slechts sprake zijn in geval van een definitieve vaststelling. De door appellant in beroep naar voren gebrachte argumenten kunnen dus geen doel treffen. Het beroep moet ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb bestaat geen aanleiding. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door G.L.M.J. Stevens als voorzitter en H.R. Geerling-Brouwer en R. Kooper als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2006. (get.) G.L.M.J. Stevens. (get.) E. Heemsbergen.