Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY0157

Datum uitspraak2006-04-21
Datum gepubliceerd2006-07-04
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
Zaaknummers01/04510104
Statusgepubliceerd


Indicatie

Beslissing ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering


Uitspraak

RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH kenmerk: 05/236 parketnummer: 01/045101-04 BESLISSING EX ARTIKEL 89 VAN HET WETBOEK VAN STRAFVORDERING Deze beslissing heeft betrekking op een op 21 februari 2005 ter griffie van deze rechtbank ingediend verzoekschrift, als bedoeld in artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering van [verzoeker], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], woonplaats kiezende ten kantore van zijn raadsman mr. Hiddema te (6221 BH) Maastricht aan Wilhelminasingel 109. Inleiding. Het verzoekschrift strekt tot toekenning van een geldelijke tegemoetkoming ten laste van de staatskas terzake de door verzoeker ondergane verzekering en voorlopige hechtenis van 1 april 2004 tot en met 30 september 2004 op verdenking van primair artikel 287 juncto 45, subsidiair 302 en meer subsidiair 302 juncto 45 van het Wetboek van Strafrecht. Het verzoekschrift zoals aangevuld ter zitting van 5 januari 2006 strekt tevens tot toekenning van een geldelijke tegemoetkoming ten laste van de staatskas terzake van vermogensschade, bestaande uit de door verzoeker gederfde inkomsten doordat hij ten gevolge van zijn inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis niet langer meer kon deelnemen aan het arbeidsprogramma in de gevangenis waar hij in verband met het ondergaan van een gevangenisstraf (parketnummer 01/045022-03) verbleef. Bij vonnis van de meervoudige kamer in deze rechtbank van 30 september 2004 is verzoeker van de hem bij dagvaarding telastegelegde feiten vrijgesproken. De rechtbank heeft kennisgenomen van de betrekkelijke stukken en van hetgeen door of namens verzoeker en de raadsman alsmede door de officier van justitie in openbare raadkamer van 30 maart 2006 en 5 januari 2006 naar voren is gebracht. Van de verhoren zijn processen-verbaal opgemaakt, waarvan de inhoud als hier ingelast geldt. De beoordeling. De officier van justitie heeft tegen het vonnis van 30 september 2004 appèl ingesteld. Dit appèl is ingetrokken d.d. 24 november 2004. Het verzoekschrift is tijdig ingediend, immers binnen drie maanden na beëindiging van de onderhavige strafzaak. De rechtbank constateert dat de zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Derhalve is voldaan aan de voorwaarden voor het kunnen toekennen van een vergoeding. Voorlopige hechtenis. Verzoeker heeft 182 dagen in voorlopige hechtenis doorgebracht. Verzoeker heeft voor deze dagen een geldelijke tegemoetkoming verzocht. Nu verzoeker uit anderen hoofde nog een (forse) vrijheidsstraf dient te ondergaan, is de rechtbank van oordeel dat aan verzoeker geen geldelijke tegemoetkoming voor de ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis dient te worden toegekend. Gelet op alle omstandigheden van het geval, waaronder het gegeven dat verzoeker op het moment dat hij voor de onderhavige strafzaak in verzekering werd gesteld in detentie verbleef in het kader van de executie van de vrijheidsstraf opgelegd in de strafzaak met parketnummer 01/045022-03, kan de in de onderhavige zaak ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis op basis van artikel 90 lid 4 van het Wetboek van Strafvordering worden verrekend met het restant van de openstaande straf die is opgelegd in de strafzaak met parketnummer 01/045022-03. De ontvankelijkheid van het aanvullend verzoek tot toekenning van vermogensschade. De officier van justitie heeft betoogd dat het ter zitting van 6 januari 2006 ingediende aanvullend verzoek tot toekennen van vermogensschade niet ontvankelijk is. Naar zijn oordeel verzet het systeem van het Wetboek van Strafvordering zich tegen het eerst ter zitting indienen van een aanvullend verzoek op basis van feiten die niet de grondslag vormen van het oorspronkelijk verzoekschrift en die ten tijde van het indienen van het oorspronkelijk verzoekschrift reeds lange tijd bekend waren. De rechtbank acht het aanvullend verzoek ontvankelijk. Het systeem van de wet biedt naar het oordeel van de rechtbank ruimte aan verzoeker om het oorspronkelijk verzoek ter zitting te wijzigen en desgewenst aan te vullen. Uit de wettekst, noch uit het wettelijk stelsel vloeit voort dat die wijziging/aanvulling niet gebaseerd mag zijn op feiten die al bekend waren ten tijde van het indienen van het oorspronkelijk verzoekschrift. Inhoudelijke beoordeling. Verzoeker stelt dat hij bij het ondergaan van de vrijheidsstraf opgelegd in de zaak met parketnummer 01/045022-03 in de gevangenis deel kon nemen aan het arbeidsprogramma. Verzoeker verdiende hier een bedrag van € 111,34 per week mee. Dit is afgerond € 15,91 per dag. Verzoeker claimt vergoeding van dit bedrag vanaf de datum van inverzekeringstelling tot aan de dag dat de onder parketnummer 01/045022-03 opgelegde vrijheidsstraf volledig geëxecuteerd zou zijn. De rechtbank zal de verzochte vergoeding toekennen doch deze beperken tot de periode die verzoeker in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Dit betreft de periode van 1 april 2004 tot en met 30 september 2004, te weten 182 dagen. De rechtbank zal verzoeker derhalve een vergoeding van € 2.895,62 (182 dagen à € 15,91) toekennen terzake van vermogensschade. Alle omstandigheden in aanmerking genomen, zijn er gronden van billijkheid aanwezig voor het toekennen van een vergoeding als na te melden, waarbij tevens rekening is gehouden met de levensomstandigheden van verzoeker. Bij de beslissing is gelet de artikelen 89 en 90 van het Wetboek van Strafvordering. DE BESLISSING. De rechtbank: * bepaalt dat de dagen, te weten 182 dagen, die verzoeker in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in mindering worden gebracht op de nog openstaande vrijheidsstraf (parketnummer 01/045022-03). * kent aan [verzoeker] voornoemd een vergoeding toe uit 's Rijkskas ten bedrage van € 2.895,62 (zegge: tweeduizendachthonderdvijfennegentig euro en tweeënzestig eurocent) terzake van vermogensschade. Wijst het meer of anders verzochte af. Deze beslissing is gegeven door: mr. M.L.W.M. Viering, voorzitter, mr. J.W.H. Renneberg en mr. M. Lammers, leden, in tegenwoordigheid van mr. H. Pol-Wildeman, griffier en is uitgesproken in openbare raadkamer van deze rechtbank van 21 april 2006.