Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY0188

Datum uitspraak2006-07-04
Datum gepubliceerd2006-07-04
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
Zaaknummers17/880182-05 VEV
Statusgepubliceerd


Indicatie

Aanmerkelijke kans, HIV, viral load, syfilis, ongewenste vreemdeling, emotionele schade, onmiddellijke invrijheidsstelling


Uitspraak

Rechtbank Leeuwarden Sector strafrecht VERKORT VONNIS Uitspraak: 4 juli 2006 Parketnummer: 17/880182-05 VONNIS van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte: [verdachte], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], wonende te [adres], thans gedetineerd in Huis van Bewaring Het Veer (FOBA) te Amsterdam. De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 29 juni 2006. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B. Klunder, advocaat te Leeuwarden. TELASTELEGGING Aan dit vonnis is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de dagvaarding gehecht, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen. In de telastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad. PARTIËLE VRIJSPRAAK De rechtbank is ten aanzien van het onder 1. primair telastegelegde feit het volgende van oordeel. Voor een bewezenverklaring moet sprake zijn van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. Uit de stukken en het ter terechtzitting verhandelde blijkt dat verdachte tot kort voor het incident de virusremmers heeft geslikt. Voorts blijkt uit de stukken dat de getuige-deskundige [naam] op 15 februari 2006 bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat van alle soorten incidenten waarbij HIV kan worden overgedragen bijten qua risico op de laagste plaats staat. Receptief anaal contact geeft de hoogste besmettingskans, daaronder staan de prikincidenten. Daaronder staan in de rangorde nog de bijtincidenten. [naam] heeft voorts verklaard: "U houdt mij voor dat de verdachte volgens een brief van 29 november 2004 op dat moment een viral load van 92.000 en een CD4 aantal beneden de 200 had. U zegt dat verdachte in juli 2005 is gestopt met zijn medicatie. Ik kan hierover zeggen dat verdachte, mits hij correct behandeld is in de tussenliggende periode en hij trouw zijn medicatie geslikt heeft, in juli 2005 waarschijnlijk geen aantoonbaar virus in zijn bloed had. De viral load is dan beneden de 50. De raadsvrouw houdt mij voor dat blijkens een telefoonnotitie de viral load 206 bedroeg in juli 2005. Ik leid hieruit af dat de behandeling of de medicatietrouw in dat geval mogelijk niet optimaal is geweest. Een viral load van 206 is echter laag. Het is mijn verwachting dat deze een maand later, dus ruim een maand na het staken van de medicatie en rond het bijtincident, wel gestegen is. Zou de beet tot bloedens toe hebben plaatsgevonden bij een viral load van 200, dan is mijn expert opinion dat de kans op besmetting wel heel erg klein moet zijn geweest." De ex-partner van verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat de behandelend arts van verdachte, [naam], haar in juli 2005 heeft verteld dat verdachte ook syfilis heeft. Verdachte zat waarschijnlijk al in het derde stadium. De getuige-deskundige [naam] heeft hieromtrent verklaard: "Ik antwoord dat de kans op besmetting met HIV kan toenemen door de aanwezigheid van syfilis, maar dit is afhankelijk van het stadium waarin de syfilis zich bevindt. In het eerste stadium van syfilis is namelijk sprake van een actieve SOA. Dit kan meebrengen dat er zweertjes in de mond (en genitaal) ontstaan. Daardoor kunnen ontstekingscellen in de mond aanwezig zijn. De aanwezigheid van een actieve SOA, waaronder syfilis, doet de kans op de transmissie (overdracht) van HIV sterk toenemen. In het derde stadium van syfilis is dit alles echter niet aan de orde." Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank niet bewezen dat in dit geval sprake is van een aanmerkelijke kans. Verdachte moet daarom van het onder 1. primair telastegelegde worden vrijgesproken. De verdachte moet voorts van het onder 3. telastegelegde worden vrijgesproken, nu aangever heeft verklaard dat verdachte geprobeerd heeft te bijten en hij, aangever, niet zeker weet of verdachte doorgebeten heeft. Bovendien heeft een arts uit het [ziekenhuis] niet kunnen vaststellen of aangever gebeten was. De rechtbank acht zowel het primair als het subsidiar telastegelegde niet bewezen. Ook van het onder 4. telastegelegde moet verdachte worden vrijgesproken nu de rechtbank niet bewezen acht dat het slachtoffer door verdachte is geschopt of geslagen en daarbij is geraakt. BEWEZENVERKLARING De rechtbank acht het onder 1. subsidiair, 2., 5. en 6. telastegelegde bewezen, met dien verstande dat: 1. subsidiair hij op 13 augustus 2005, te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 1]), in een pink heeft gebeten, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden; 2. hij op 13 augustus 2005, te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 2]), met kracht in haar nek heeft geslagen en vervolgens op een onderarm heeft gekrabt, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden; 5. hij op 13 augustus 2005, te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, toen een aldaar in uniform geklede dienstdoende politieambtenaar verdachte, als verdacht van het gepleegd hebben van één of meer op heterdaad ontdekt(e) strafba(a)r(e) feit(en) had aangehouden en had vastgegrepen, teneinde verdachte, ter geleiding voor een hulpofficier van justitie, over te brengen naar een politiebureau, zich met geweld tegen die eerstgenoemde opsporingsambtenaar, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, heeft verzet door te rukken en te trekken in een richting tegengesteld aan die, waarin die ambtenaar verdachte trachtte te geleiden; 6. hij op 13 augustus 2005, te Leeuwarden, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, tot ongewenst vreemdeling was verklaard. De verdachte zal van het meer of anders telastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht. KWALIFICATIE Het bewezene levert op de misdrijven: 1. subsidiair Mishandeling. 2. Mishandeling. 5. Wederspannigheid. 6. Als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard. STRAFBAARHEID VERDACHTE De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken. STRAFMOTIVERING De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking: - de aard en de ernst van de gepleegde feiten; - de omstandigheden waaronder deze zijn begaan; - de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, het voorlichtingsrapport, de psychologische en de psychiatrische rapportage; - de vordering van de officier van justitie tot veroordeling van verdachte terzake het onder 1. primair, 2., 5. en 6. telastegelegde tot onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden; - het pleidooi van de raadsvrouw. Verdachte heeft zich tweemaal schuldig gemaakt aan mishandeling en bij zijn aanhouding heeft hij verzet gepleegd. Voorts verbleef verdachte in Nederland terwijl hij wist dat hij tot ongewenste vreemdeling was verklaard. De rechtbank is van oordeel dat toepassing van de landelijke oriëntatiepunten terzake mishandeling geen recht doet aan de door verdachte gepleegd feiten. Bij verdachte is in augustus 2004 geconstateerd dat hij HIV besmet was. Verdachtes slachtoffers hebben geruime tijd in onzekerheid moeten leven met de vrees dat zij misschien ook HIV besmet zouden zijn geraakt door verdachtes handelen. Omdat verdachte zijn bloed niet wilde afstaan heeft zelfs een kort geding moeten plaatsvinden. De toegebrachte emotionele schade is groot bij zijn slachtoffers. Verdachte heeft enige tijd in het PBC verbleven om psychiatrische en psychologische rapportage op te laten maken. Omdat verdachte niet mee wilde werken, is dit niet gelukt. Of sprake is van een psychische stoornis of verminderde toerekeningsvatbaarheid hebben de deskundigen niet vast kunnen stellen. Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat na te noemen straf passend is. BENADEELDE PARTIJ [slachtoffer 1] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1. subsidiair telastegelegde en bewezenverklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust. De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, die onvoldoende door verdachte en diens raadsvrouw is weersproken, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar. De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen. [slachtoffer 2] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 2. telastegelegde en bewezenverklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust. De rechtbank is van oordeel dat de vordering, die wordt betwist, niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding, zodat de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard. [slachtoffer 3] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 3. telastegelegde feit alsmede de gronden waarop deze berust. Nu verdachte vrijgesproken wordt van het onder 3. telastegelegde feit, moet de benadeelde partij niet ontvankelijk worden verklaard. TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 57, 180, 197 en 300 (oud) van het Wetboek van Strafrecht. DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT RECHTDOENDE: Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1. primair, 3. en 4 is telastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart het onder 1. subsidiair, 2., 5. en 6. telastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar. Veroordeelt verdachte te dier zake tot: Een gevangenisstraf voor de duur van 308 dagen. Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij. Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. Beveelt de onmiddellijke invrijheidstelling van verdachte. Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1], wonende te [adres], toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van ? 1.250,00 (zegge: twaalfhonderd vijftig euro). Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil. Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], te betalen een som geld ten bedrage van ? 1.250,00 (zegge: twaalfhonderd vijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 25 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van ? 1.250,00 ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen. Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet ontvankelijk is in de vordering en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte ieder de eigen kosten draagt. Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet ontvankelijk is in de vordering en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte ieder de eigen kosten draagt. Dit vonnis is gewezen door mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter, mr. P.G. Wijtsma en mr. M.R. de Vries, rechters, bijgestaan door D.P. Postma-Westerhof, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 juli 2006.