Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY0191

Datum uitspraak2006-06-13
Datum gepubliceerd2006-07-05
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/2218 WWB
Statusgepubliceerd


Indicatie

Afwijzing bijzondere bijstand ter voorziening in de kosten van vervanging van duurzame gebruiksgoederen, bestaande uit een stofzuiger, koelkast, fornuis en een televisie. Rechtsgevolgen. Schulden zijn geen bijzondere omstandigheden.


Uitspraak

05/2218 WWB Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 8 maart 2005, 04/1215 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht (hierna: College) Datum uitspraak: 13 juni 2006 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. A.M.H.E.G. Lemmens, medewerker van het Bureau Rechtshulp te Maastricht hoger beroep ingesteld. Het College heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 mei 2006. Voor appellante is mr. Lemmens verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H.E. Overhof, werkzaam bij de gemeente Maastricht. II. OVERWEGINGEN De Raad gaat uit van de volgende in dit geval van belang zijnde feiten en omstandigheden. Op 5 en 6 november 2003 heeft appellante verzocht om bijzondere bijstand ter voorziening in de kosten van de aanschaf van een relaxstoel, de kosten van vervanging van een stofzuiger, koelkast, fornuis en televisie, de kosten van eigen bijdrage rechtsbijstand, de kosten van eigen bijdrage huishoudelijke hulp en de kosten van de aanschaf van een draadloze telefoon. In december 2003 heeft appellante tevens verzocht om bijzondere bijstand ter voorziening in de kosten van reiskosten in verband met medische consulten en behandelingen en de aanschaf van een hometrainer. Bij besluit van 20 januari 2004 heeft het College, met toepassing van artikel 35 van de Wet werk en bijstand (WWB), aan appellante bijzondere bijstand tot een bedrag van € 162,42 toegekend voor de kosten van de eigen bijdrage rechtsbijstand, de eigen bijdrage huishoudelijke hulp en een deel van de kosten van een draadloze telefoon. Vergoeding van de kosten van een relaxstoel en hometrainer, alsmede de kosten van vervanging van stofzuiger, koelkast, fornuis en televisie heeft het College afgewezen. Met betrekking tot de aanvraag om vergoeding van reiskosten heeft het College geadviseerd op een later tijdstip een nieuwe aanvraag in te dienen. De tegen dit besluit gemaakte bezwaren zijn bij besluit van 8 juli 2004 ongegrond en, voorzover het de vergoeding van reiskosten betreft, niet-ontvankelijk verklaard. Het verzoek om vergoeding van wettelijke rente en de kosten van de behandeling van het bezwaar zijn afgewezen. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 8 juli 2004 ingestelde beroep voorzover dit ziet op de hometrainer ongegrond verklaard. Voor het overige heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit in zoverrre vernietigd wegens een onjuiste wettelijke grondslag en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit in stand blijven, voorzover dat ziet op de aanvraag om bijzondere bijstand in de kosten van een draadloze telefoon en duurzame gebruiksgoederen. Voorts heeft de rechtbank bepaald dat het College een nieuw besluit op bezwaar neemt voorzover dat ziet op de beslissing op de aanvraag om bijzondere bijstand in de kosten van een relaxstoel. Daarnaast zijn beslissingen over de vergoeding van griffierecht en proceskosten gegeven. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het College, voorzover hier van belang, bij besluit van 8 november 2005 het bezwaar tegen de weigering om de kosten van een relaxstoel te vergoeden ongegrond verklaard. Ter zitting van de Raad is (nogmaals) aangegeven dat het hoger beroep alleen gericht is tegen het in stand laten van de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit voorzover betrekking hebbend op de weigering van bijzondere bijstand ter voorziening in de kosten van vervanging van duurzame gebruiksgoederen, bestaande uit een stofzuiger, koelkast, fornuis en een televisie. De Raad komt tot de volgende beoordeling. De rechtbank heeft geoordeeld dat het College, op grond van artikel 5 in verbinding met artikel 1, aanhef en onder b, van de Invoeringswet Wet werk en bijstand (IWWB), op de in november 2003 ingediende aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van een stofzuiger, koelkast, fornuis en een televisie met toepassing van (artikel 17, eerste lid, van) de Algemene bijstandswet (Abw) had dienen te beslissen. Uitgangspunt van het overgangsrecht is dat met ingang van 1 januari 2004 de WWB geldt. Daarvan zijn in de IWWB specifieke situaties uitgezonderd. In artikel 5 van de IWWB is - voorzover hier van belang - bepaald dat op een aanvraag tot het verlenen van bijstand met toepassing van de Abw wordt beslist indien het recht op bijstand ingaat voor of op de peildatum. Uit de bewoordingen leidt de Raad af dat deze bepaling alleen betrekking heeft op periodieke bijstand en niet op incidentele bijstand, zoals hier in geding. Voor een ruimere strekking van artikel 5 van de IWWB ziet de Raad, gelet op het uitzonderingskarakter van deze bepaling, geen aanleiding. Nu voor de zich hier voordoende situatie specifiek overgangsrecht ontbreekt, is - overeenkomstig de hoofdregel - de WWB van toepassing. Het terzake gegeven oordeel van de rechtbank is dan ook onjuist. Uit het vorenstaande vloeit voort dat de vraag of de rechtsgevolgen terecht in stand zijn gelaten, moet worden beantwoord aan de hand van de WWB. In het hier van toepassing zijnde artikel 35, eerste lid, van de WWB, dat nagenoeg gelijkluidend is aan het tot 1 januari 2004 geldende artikel 39, eerste lid, van de Abw is bepaald dat de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voorzover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voorzover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid van de WWB niet van toepassing zijn. Volgens vaste rechtspraak van de Raad worden de kosten van vervanging van de in geding zijnde duurzame gebruiksgoederen tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan gerekend. Die kosten dienen in beginsel bestreden te worden uit het inkomen, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Afzonderlijke bijstandsverlening is niet mogelijk, tenzij de kosten noodzakelijk zijn als gevolg van bijzondere omstandigheden in het individuele geval, die ertoe leiden dat die kosten niet uit het inkomen en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan. Deze rechtspraak heeft onder de WWB haar gelding behouden. Vaststaat dat appellante op 18 juli 2003 een stofzuiger heeft gekocht en betaald. Ten tijde van de aanvraag in november 2003 was derhalve reeds voorzien in de kosten van de stofzuiger, zodat geen sprake was van een situatie als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB. Ten aanzien van de gevraagde bijzondere bijstand ter voorziening in de kosten van vervanging van een koelkast, fornuis en televisie is gebleken dat appellante deze goederen - na indiening van de aanvraag - op 18 en 19 november 2003 heeft gekocht en betaald ten laste van het doorlopend krediet van haar privérekening bij de ABN-AMRO bank. De Raad stelt vast dat het voor appellante mogelijk is gebleken de kosten te voldoen door middel van (gespreide) betaling achteraf. Er was dan ook geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB. Het ontbreken van (voldoende) reserveringsruimte in verband met schulden en de daaruit voortvloeiende betalingsverplichtingen, is niet aan te merken als een bijzondere omstandigheid. Schulden dan wel het ontbreken van voldoende reserveringsruimte als gevolg daarvan kunnen niet op de WWB worden afgewenteld. Gelet hierop komt de Raad, op andere gronden dan de rechtbank, tot de slotsom dat de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit in stand moeten worden gelaten. De aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten, komt met verbetering van de gronden voor bevestiging in aanmerking. De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten. Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en R.H.M. Roelofs en J.J.A. Kooijman als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.C. Visser als griffier, uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2006. (get.) R.M. van Male. (get.) R.C. Visser.