Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY0311

Datum uitspraak2006-02-10
Datum gepubliceerd2006-07-05
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 05/4985 OZB
Statusgepubliceerd


Indicatie

Aanslag in de gebruikersbelasting 2004. RB is van oordeel dat eiseres een kantoorgebouw (dat in aanbouw is op 1/1/04) gebruikt.


Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer Procedurenummer: AWB 05/4985 OZB Uitspraakdatum: 10 februari 2006 Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen Stichting Bedrijfspensioenfonds [naam], gevestigd te [plaats], eiseres, en de heffingsambtenaar van de gemeente [plaats], verweerder. De bestreden uitspraak op bezwaar De uitspraak van verweerder van 7 juni 2005 op het bezwaar van eiseres tegen de aan eiseres opgelegde aanslag in de onroerende-zaakbelastingen voor het jaar 2004. Zitting: Met toestemming van partijen heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting van 27 januari 2006 achterwege blijft. 1. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. 2. Gronden 2.1. Eiseres is een professioneel vastgoedbelegger. Op 1 januari 2004 heeft eiseres het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als niet-woning pand, [a-straat] te [plaats] (hierna: de onroerende zaak). Bij het begin van het belastingjaar 2004 was de onroerende zaak nog in aanbouw. De onroerende zaak betreft een kantoorcomplex. 2.2. Met dagtekening 27 december 2004 zijn aan eiseres onder meer twee aanslagen in de onroerende-zaakbelastingen voor het jaar 2004 opgelegd ter zake van de onroerende zaak in aanbouw 50% gereed, te weten een aanslag in de eigenarenbelasting, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, van de Verordening onroerende-zaakbelastingen 1998 van de gemeente [plaats] en een aanslag in de gebruikersbelasting, als bedoeld in onderdeel b van genoemd artikellid. 2.3. Eiseres heeft tegen de aanslag in de gebruikersbelasting bezwaar aangetekend. Bij de bestreden uitspraak heeft verweerder de aanslag gehandhaafd. 2.4. In geschil is of eiseres de onroerende zaak op 1 januari 2004 gebruikt, welke vraag eiseres ontkennend en verweerder bevestigend beantwoordt. 2.5. Eiseres heeft ter ondersteuning van haar standpunt – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd. Op 1 januari 2004 is de onroerende zaak niet in gebruik bij eiseres. De onroerende zaak is reeds tijdens de bouw op de kantorenmarkt te koop/te huur aangeboden. De onroerende zaak maakte derhalve op 1 januari 2004 deel uit van het totaal van de verhuurbare, maar in feite leegstaande, kantoorruimte van eiseres dan wel van de handelsvoorraad die te koop wordt aangeboden. De leegstand van deze kantoorruimte wordt niet beoogd. In zoverre is de onderhavige situatie niet vergelijkbaar met die in de zaak die heeft geleid tot het arrest van de Hoge Raad van 4 januari 1995, nr. 30.176, BNB 1995/52. In die zaak is het pand verhuurd aan een vennootschap die tot hetzelfde concern behoorde als de verhuurster. Met de wijziging van het begrip ”feitelijk gebruiken” in ”gebruiken” in 1995 heeft de wetgever weliswaar een verruiming van het begrip tot stand gebracht, maar het is geenszins de bedoeling van de wetgever geweest om met deze wijziging leegstaande objecten, als de onroerende zaak, in de belastingheffing te betrekken. 2.6. De rechtbank beantwoordt de vraag of eiseres de onroerende zaak op 1 januari 2004 gebruikt bevestigend. Eiseres bezigde op 1 januari 2004 de onroerende zaak metterdaad aangezien zij doende was de bouw van het kantoorgebouw op de percelen grond tot stand te brengen. Zij gebruikte de onroerende zaak en had deze niet slechts ter beschikking (vgl. HR 4 januari 1995, nr. 30.176, BNB 1995/52 en HR 25 november 1998, nr. 33.944, BNB 1999/19*). Die situatie is een andere dan het aanhouden van een reeds gereed zijnde opstal, die weliswaar ter beschikking wordt gehouden, maar in afwachting van verhuur niet wordt gebruikt of een opstal die wordt gesloopt. Verweerder heeft terecht gesteld dat de opvatting van eiseres dat de onroerende zaak op 1 januari 2004 deel uitmaakt van de in feite leegstaande kantoorruimte van eiseres faalt, omdat de onroerende zaak op die datum nog geen kantoorruimte was maar een bouwterrein met een in aanbouw zijnde opstal. 2.7. De parlementaire geschiedenis van de Wet van 27 april 1994, Stb. 419 (Herziening materiële belastingbepalingen), waarbij in artikel 220 van de Gemeentewet het begrip “feitelijk gebruik” is gewijzigd in “gebruik”, levert geen aanknopingspunten op voor de veronderstelling dat het begrip in dit opzicht zou zijn beperkt. 2.8. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard. 2.9. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is gedaan op 10 februari 2006 door mr. T. van Rij in tegenwoordigheid van F.J. Crabbendam, griffier. De beslissing is dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.