Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY0319

Datum uitspraak2006-02-10
Datum gepubliceerd2006-07-05
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 05/5399 WASCHB
Statusgepubliceerd


Indicatie

Aanslag in de verontreinigingsheffing is terecht naar een heffingsgrondslag van drie vervuilingseenheden opgelegd


Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer Procedurenummer: AWB 05/5399 WASCHB Uitspraakdatum: 10 februari 2006 Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen [eiser], wonende te [woonplaats], eiser, en de heffingsambtenaar van het waterschap [naam], verweerder. De bestreden uitspraak op bezwaar De uitspraak van verweerder van 31 juli 2005 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser opgelegde aanslag in de verontreinigingsheffing. Zitting: Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2006. Partijen zijn niet verschenen, eiser zonder bericht en verweerder met bericht. Eiser is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 19 december 2005 aan hem op het adres [a-straat] te [woonplaats], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van TPG Post is gebleken dat de brief op 21 december 2005 aan hem op genoemd adres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten. 1. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. 2. Gronden 2.1. Eiser is gebruiker van de woning [a-straat] te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak). De onroerende zaak ligt in het taakgebied van het [naam waterschap] en wordt bewoond door twee personen. 2.2. Aan eiser is met dagtekening 28 februari 2005 een aanslag in onder meer de verontreinigingsheffing (hierna: de aanslag) opgelegd naar een bedrag van € 189. De aanslag is opgelegd naar een heffingsgrondslag van drie vervuilingseenheden. 2.3. In geschil is of de aanslag terecht naar een heffingsgrondslag van drie vervuilingseenheden is opgelegd. Tevens is in geschil de hoogte van het tarief per vervuilingseenheid. 2.4. Eiser heeft – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat het aantal vervuilingseenheden moet worden vastgesteld op basis van het werkelijk aantal personen dat woont in de onroerende zaak. In zijn geval zou de aanslag op basis van twee bewoners op twee vervuilingseenheden vastgesteld moeten worden. Hij meent dat het tarief verkeerd is berekend en stelt dat het tarief per vervuilingseenheid € 84 zou moeten zijn en niet € 63 zoals door verweerder is berekend. 2.5. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Verordening verontreinigingsheffing Delfland 2005 (hierna: de Verordening) wordt onder de naam verontreinigingsheffing, ter bestrijding van de kosten van maatregelen tot het tegengaan en voorkomen van verontreiniging van oppervlaktewateren, een directe belasting geheven ter zake van het direct of indirect brengen van stoffen in oppervlaktewater waarvoor het waterschap bevoegd is, of op een zuiveringtechnisch werk dat bij het waterschap in beheer is. Ingevolge het tweede lid van voornoemd artikel kunnen aan de heffing worden onderworpen terzake van het afvoeren van stoffen vanuit een bedrijfsruimte of een woonruimte: degene die het gebruik heeft van die ruimte. 2.6. Blijkens artikel 16, eerste lid, van de Verordening bedraagt de vervuilingswaarde van een woonruimte drie vervuilingseenheden, met dien verstande dat voor een woonruimte die door één persoon wordt gebruikt, op aanvraag van de gebruiker, de vervuilingswaarde op één vervuilingseenheid wordt vastgesteld. Dit artikel is gebaseerd op artikel 21, eerste lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, waarin als uitgangspunt is vastgelegd dat de vervuilingswaarde van de stoffen die vanuit een woonruimte worden afgevoerd, wordt gesteld op een gelijk aantal vervuilingseenheden per woonruimte, met dien verstande dat dit aantal ten hoogste drie bedraagt. 2.7. Blijkens artikel 18 van de Verordening bedraagt het tarief in het heffingsjaar 2005 per vervuilingseenheid € 63. 2.8. Naar volgt uit het onder 2.5 tot en met 2.7 overwogene, laten de onder 2.1 genoemde feiten geen andere conclusie toe dan dat de onderhavige aanslag, met toepassing van het juiste tarief, terecht naar een heffingsgrondslag van drie vervuilingseenheden is opgelegd. 2.9. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard. 2.10. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is gedaan op 10 februari 2006 door mr. T. van Rij in tegenwoordigheid van F.J. Crabbendam, griffier. De beslissing is dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.