
Jurisprudentie
AY0376
Datum uitspraak2006-07-05
Datum gepubliceerd2006-07-05
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200510268/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-07-05
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200510268/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 18 maart 2004 heeft de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de Staatssecretaris) aan appellante een bestuurlijke boete opgelegd ten bedrage van € 180,00 wegens het niet beschikken over een schriftelijke risicoinventarisatie en -evaluatie als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 (hierna: Arbowet).
Uitspraak
200510268/1.
Datum uitspraak: 5 juli 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 05/470 van de rechtbank Zutphen van 8 november 2005 in het geding tussen:
appellante
en
de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 maart 2004 heeft de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de Staatssecretaris) aan appellante een bestuurlijke boete opgelegd ten bedrage van € 180,00 wegens het niet beschikken over een schriftelijke risicoinventarisatie en -evaluatie als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 (hierna: Arbowet).
Bij besluit van 18 februari 2005 heeft de Staatssecretaris het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 november 2005, verzonden op 16 november 2005, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 15 december 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 31 januari 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 1 maart 2006 heeft de Staatssecretaris van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 mei 2006,waar de Staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. I.E. van Heijningen, werkzaam bij het ministerie, is verschenen. Appellante is met bericht van verhindering niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Hetgeen appellante in hoger beroep betoogt komt grotendeels neer op een herhaling van de bij de rechtbank aangevoerde en door de rechtbank behandelde gronden. De rechtbank heeft daarbij terecht en op goede gronden overwogen dat in hetgeen appellante heeft aangevoerd en ook overigens geen aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan de bevoegdheid van de Staatssecretaris tot het nemen van het besluit op bezwaar.
Voorts heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat appellante weliswaar een risicoinventarisatie en -evaluatie aan de Staatssecretaris heeft nagezonden, maar dat deze niet van toepassing is op de betrokken locatie. Het door appellante nagezonden document betreft een inventarisatie van een ander bedrijf, op een ander adres en met andere werkzaamheden. Dit kan, anders dan appellante veronderstelt, niet dienen als een inventarisatie en -evaluatie als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Arbowet, waarin moet zijn vastgelegd welke risico's de arbeid die binnen het desbetreffende bedrijf wordt verricht voor de werknemers met zich brengt.
Anders dan appellante betoogt, is voor de rechtmatigheid van de boeteoplegging niet van belang of de inspectie al dan niet was aangekondigd, nu de Arbowet hiertoe geen verplichting inhoudt.
Aangezien niet is gebleken dat appellante beschikte over een risicoinventarisatie en -evaluatie als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Arbowet, heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat de Staatssecretaris bevoegd was tot het opleggen van de bestuurlijke boete aan appellante.
2.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Altena w.g. De Leeuw-van Zanten
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2006
391.