Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY0378

Datum uitspraak2006-06-30
Datum gepubliceerd2006-07-05
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200509237/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 3 maart 2005 heeft de gemeenteraad van Boxmeer, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 11 januari 2005, het bestemmingsplan "Herziening Het Zand 15A" vastgesteld.


Uitspraak

200509237/2. Datum uitspraak: 30 juni 2006 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: [verzoekers], wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 3 maart 2005 heeft de gemeenteraad van Boxmeer, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 11 januari 2005, het bestemmingsplan "Herziening Het Zand 15A" vastgesteld. Verweerder heeft bij besluit van 20 september 2005, no. 1083864, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 7 november 2005, bij de Raad van State ingekomen op 8 november 2005, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 3 januari 2006. Bij brief van 13 april 2006, bij de Raad van State ingekomen op 14 april 2006, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 mei 2006, waar verzoekers, vertegenwoordigd door mr. T.I.P. Jeltema, advocaat te Veldhoven, en verweerder, vertegenwoordigd door H.A.J. van Hout, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn als partij gehoord de gemeenteraad van Boxmeer, vertegenwoordigd door A. Munster, ambtenaar van de gemeente, en [partij], vertegenwoordigd door mr. F.C.J.J. Jessen, advocaat te Den Bosch. 2.    Overwegingen 2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.2.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft. 2.3.    Het bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid een vrijstaande woning te bouwen op de hoek van Het Zand en het oostelijke deel van het Zandpaadje, een historisch kerkpaadje dat de verbinding vormt voor langzaam verkeer tussen Het Zand en het centrum van Boxmeer. 2.4.    Verzoekers stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring aan het bestemmingsplan heeft verleend, omdat het Zandpaadje niet geschikt is voor de in het plan voorziene ontsluiting van het perceel. Zij voeren daartoe aan dat het Zandpaadje zo smal is dat auto's, fietsers en voetgangers elkaar niet kunnen passeren. Daarnaast vrezen zij voor verkeersgevaarlijke situaties bij het uitrijden van het perceel. Voorts stellen zij dat het perceel niet bereikbaar is voor grotere auto's en voor nood- en hulpdiensten en dat het bestemmingsplan in zoverre in strijd is met artikel 2.5.3, eerste lid, van de bouwverordening van de gemeente Boxmeer (hierna: de bouwverordening). Om onomkeerbare gevolgen van de inwerkingtreding van het plan te voorkomen, hebben verzoekers om het treffen van een voorlopige voorziening verzocht. Ter zitting hebben zij verklaard dat de gronden van het verzoek zich beperken tot de bezwaren die zij tegen de beoogde ontsluiting van het perceel hebben. 2.5.    Verweerder heeft geen reden gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft het goedgekeurd. 2.6.    Ingevolge artikel 8 van de planvoorschriften blijven de voorschriften van de bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard in dit plangebied buiten toepassing behoudens ten aanzien van de onderwerpen die onder a tot en met i van dat artikel zijn genoemd. Vast staat dat de bereikbaarheid van gebouwen voor het wegverkeer daar niet staat vermeld als onderwerp waarvoor de voorschriften van de bouwverordening van toepassing blijven. Derhalve mist die verordening in dit plangebied in zoverre toepassing.    Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting is in het plan voorzien in een ontsluiting van het perceel via een ongeveer zes meter brede in- en uitrit naar het Zandpaadje over een afstand van ongeveer 24 meter. Ten behoeve van de ontsluiting zal de bestaande verharding van het Zandpaadje tot ongeveer 2,75 meter worden verbreed. Vooralsnog bestaat derhalve geen grond voor het oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het Zandpaadje geschikt is om als ontsluiting van het perceel te dienen en het uitzicht ter plaatse voldoende is om met een auto met gepaste snelheid veilig het Zandpaadje op te rijden. Daarbij is mede in aanmerking genomen dat op het perceel de mogelijkheid bestaat de auto te keren en dat in het plan slechts in de ontsluiting van één perceel is voorzien. Voorts is aannemelijk gemaakt dat in geval van calamiteiten de nood- en hulpdiensten het perceel via Het Zand en de groene ruimte, die zich aan de voorzijde van het perceel bevindt, kunnen bereiken. De Voorzitter ziet vooralsnog dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in de bodemprocedure in zoverre niet in stand zal blijven. Er bestaat dan ook geen aanleiding in afwachting van de behandeling van de bodemzaak een voorlopige voorziening te treffen. 2.7.    Het verzoek komt niet voor inwilliging in aanmerking. 2.8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.L. Frenkel, ambtenaar van Staat. w.g. Bartel    w.g. Frenkel Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2006 206.