
Jurisprudentie
AY0384
Datum uitspraak2006-07-05
Datum gepubliceerd2006-07-05
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200509708/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-07-05
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200509708/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 18 april 2000 heeft appellant sub 2 (hierna: de raad) een verzoek van appellant sub 1 om vergoeding van planschade afgewezen.
Uitspraak
200509708/1.
Datum uitspraak: 5 juli 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. de raad der gemeente Tynaarlo,
appellanten,
tegen de uitspraak in zaak no. 03/968 van de rechtbank Assen van 17 oktober 2005 in het geding tussen:
appellant sub 1
en
appellant sub 2.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 april 2000 heeft appellant sub 2 (hierna: de raad) een verzoek van appellant sub 1 om vergoeding van planschade afgewezen.
Bij besluit van 23 januari 2001 heeft de raad het daartegen door [appellant sub 1] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 augustus 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Assen (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant sub 1] ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 oktober 2003 heeft de Afdeling deze uitspraak vernietigd en de zaak naar de rechtbank teruggewezen.
Bij uitspraak van 17 oktober 2005, verzonden op 18 oktober 2005, heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het besluit van 23 januari 2001 vernietigd en bepaald dat de raad opnieuw op de bezwaren van [appellant sub 1] beslist met inachtneming van hetgeen zij heeft overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben onderscheidenlijk de raad en [appellant sub 1] bij brieven, beide bij de Raad van State ingekomen op 29 november 2005, hoger beroep ingesteld. De raad heeft de gronden van het hoger beroep aangevuld bij brief van 14 december 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 27 februari 2006 heeft [appellant sub 1] van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 juni 2006, waar [appellant sub 1] in persoon, bijgestaan door mr. P.T. Bakker, advocaat te Groningen, en de raad, vertegenwoordigd door P.M. Emmelkamp-De Raad en ing. P. van der Meulen, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, bijgestaan door mr. H. Marskamp, werkzaam bij de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), zoals die bepaling luidde ten tijde van belang en voor zover thans van belang, kent de raad, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.2. Voor de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding op de voet van artikel 49 van de WRO dient de raad te onderzoeken of sprake is van een wijziging van het planologische regime, waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dienen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregelen te worden vergeleken met het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van dat regime maximaal kon worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
2.3. Het verzoek van [appellant sub 1], tot 1 januari 2000 eigenaar en exploitant van een café-restaurant annex zalencentrum aan de Nieuwe Rijksweg te Vries, strekt tot vergoeding van gestelde waardevermindering van zijn onroerende zaak en omzetdaling, beide ten gevolge van het bestemmingsplan "Wegaansluiting Tynaarlo en uitbreiding Industrieterrein", waarbij onder meer de aanleg van op- en afritten van de rijksweg A28 op de Vriezerweg nabij Tynaarlo mogelijk zijn gemaakt, het in 1992 vastgestelde bestemmingsplan "Vries Noordelijke Rondweg", waarbij de aanleg van een op de Vriezerweg aansluitende noordelijke rondweg bij Vries mogelijk is gemaakt, het vrijstellingsbesluit van 10 september 1991 ten behoeve van de herinrichting van de traverse Vries ten zuiden van de panden Nieuwe Rijksweg 3 en 6 en dat van 11 januari 1994 ten behoeve van de realisering van een rotonde en een carpoolplaats bij Rhee.
2.4. De raad heeft zich in het besluit van 23 januari 2001 op het standpunt gesteld dat de gestelde schade niet aan één of meer van deze planologische maatregelen kan worden toegerekend en deze maatregelen voor [appellant sub 1] voorzienbaar zijn geweest, zodat de gestelde schade geheel voor diens rekening diende te blijven.
2.5. In de uitspraak van 28 augustus 2002 heeft de rechtbank overwogen dat [appellant sub 1] door het gewijzigd planologisch regime weliswaar in een nadeliger situatie is komen te verkeren, doch de raad de schade wegens voorzienbaarheid van het ontstaan daarvan voor diens rekening mocht laten.
De Afdeling heeft die uitspraak op 8 oktober 2003 vernietigd en - voor zover thans van belang - de rechtbank opgedragen te onderzoeken, of en in hoeverre sprake is van schade ten gevolge van de vrijstelling ten behoeve van de aanleg van de rotonde en de carpoolplaats bij Rhee en er daarbij van uit te gaan dat, indien en voor zover de schade aan de vrijstelling ten behoeve van de aanleg van de rotonde en de carpoolplaats zou moeten worden toegerekend, deze niet voor rekening van [appellant sub 1] mag worden gelaten, omdat hij deze maatregel had kunnen voorzien.
2.6. In de uitspraak van 17 oktober 2005 heeft de rechtbank overwogen dat de aanleg van de rotonde en de carpoolplaats tot doel had de verkeersdrukte op de Asserstraat te verminderen en een afname van de verkeersintensiteit van circa 10% heeft plaatsgehad, doch die afname niet geheel uit de aanleg van de rotonde en carpoolplaats kan worden verklaard. In dat verband acht zij van belang dat de op- en afritten van de A28 in 1992 zijn aangelegd, in 1995 de noordelijke rondweg is voltooid en de omzet van [appellant sub 1] in de periode 1992 tot en met 1995 ongeveer gelijk is gebleven. De rechtbank acht aannemelijk dat door de genomen maatregelen minder doorgaand verkeer langs de locatie van de onderneming van [appellant sub 1] is gekomen, met name richting Peize en Roden.
De rechtbank heeft voorts een deel van de afname van het verkeer toegerekend aan de aanleg van de rotonde en de carpoolplaats. Dat ook andere verkeersremmende maatregelen op dit traject genomen hadden kunnen worden, zonder dat sprake zou zijn geweest van wijziging van de bestemming, doet daaraan volgens haar niet af, omdat eerder is vastgesteld dat de betrokken planologische maatregel [appellant sub 1] in een nadeliger situatie heeft gebracht. Volgens de rechtbank zijn de aanleg van de noordelijke rondweg en de traverse bij Vries in hoge mate bepalend geweest voor de afname van passanten langs de locatie van [appellant sub 1] en is aannemelijk dat 2% van de afname het gevolg is geweest van de aanleg van de rotonde en de carpoolplaats. Gelet op het feit dat alle verkeersmaatregelen tezamen het doel hadden het doorgaande verkeer door Vries te verminderen, dient 80% van de schade voor rekening van [appellant sub 1] te blijven, aldus de rechtbank.
2.7. De Afdeling houdt het ervoor dat de rechtbank heeft bedoeld dat 20% van de na de realisering van alle maatregelen opgetreden verkeersafname - ofwel 2% van het totale verkeer vóór realisering van de maatregelen - is toe te rekenen aan de aanleg van de rotonde en de carpoolplaats.
2.8. De raad klaagt dat de rechtbank, door te overwegen dat een deel van de afname van het verkeer aan de realisering daarvan moet worden toegeschreven, heeft miskend dat tussen het telpunt en de rotonde een viertal wegaansluitingen op de Asserstraat uitkomen die elk hun eigen verkeersintensiteit genereren, de afname tevens het gevolg is van de andere verkeersremmende maatregelen op dit traject, de tellingen zien op verkeer in beide richtingen en mitsdien niet op voorhand vaststaat dat de afname in beide richtingen gelijk is en ten slotte dat een rotonde niet in hoofdzaak is aangelegd ten behoeve van een verkeersremmend effect, doch veeleer ten behoeve van een verkeersregulerend effect.
Volgens [appellant sub 1] dient de verkeersafname geheel aan de realisering van de rotonde en de carpoolplaats te worden toegerekend, onder meer omdat de overige verkeersmaatregelen eerder, dan wel later dan de gehanteerde peildata zijn gerealiseerd. De rechtbank heeft volgens hem, bij haar oordeel dat de afname van de verkeersintensiteit niet geheel uit de aanleg van de rotonde en carpoolplaats kan worden verklaard, met name ten onrechte betekenis gehecht aan het feit dat de omzet van zijn onderneming in de periode 1992 tot en met 1995 ongeveer gelijk is gebleven. Daarbij dienen volgens hem - anders dan de rechtbank heeft gedaan - de positieve effecten van de in 1992 gestarte maaltijdenverzorging en de in 1994 aangevangen exploitatie van de sporthal De Kamp buiten beschouwing te worden gelaten.
2.9. Uit de stukken valt de afname van het verkeer ten gevolge van de aanleg van de rotonde en de carpoolplaats in 1996 niet vast te stellen. De daarvoor benodigde telgegevens ontbreken.
Gezien de bedoeling van die aanleg, is echter aannemelijk dat deze althans enig effect heeft gehad op de verkeersintensiteit ter plaatse en daarmee mogelijk op de omzet van de onderneming van [appellant sub 1].
De aan de aanleg toe te schrijven afname van het verkeer ter plaatse van de onderneming van [appellant sub 1] wordt ex aequo et bono gesteld op 10% van de verkeersafname van 10%, dat wil zeggen 1% van het totale verkeer vóór de genomen verkeersmaatregelen.
Dit betekent, mede gelet op hetgeen in de hiervoor vermelde uitspraak van de Afdeling van 8 oktober 2003 is overwogen, dat van de naar objectieve maatstaven vast te stellen door [appellant sub 1] geleden schade, voor zover deze voortvloeit uit de aanleg van de noordelijke rondweg, 20% voor vergoeding in aanmerking komt, en van de schade, voor zover deze voortvloeit uit de aanleg van de rotonde en de carpoolplaats, 10%. Bij de vaststelling van de omvang van de omzetschade moeten de bedrijfsresultaten van niet-verkeersgevoelige onderdelen van de onderneming buiten beschouwing blijven. Hieronder zijn de op het overzicht van de omzet van Accountantskantoor Foederer B.V. van 2 mei 1997 vermelde bruiloften en partijen, groepsreizen met bussen, zaalactiviteiten, maaltijdverzorging, de exploitatie van de sporthal en de catering te begrijpen.
2.10. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, zij het met enige verbetering van de gronden waarop deze rust, bevestigd te worden. Bij het opnieuw voorzien dient de raad te beslissen met inachtneming van hetgeen de Afdeling hiervoor heeft overwogen.
2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. Th.G. Drupsteen en mr. T.M.A. Claessens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. N.T. Zijlstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Zijlstra
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2006
240.