
Jurisprudentie
AY0442
Datum uitspraak2005-09-27
Datum gepubliceerd2006-07-05
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 05/692
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-07-05
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 05/692
Statusgepubliceerd
Indicatie
Verweerder heeft geweigerd een uitwegvergunning te verlenen, gelet op de wegenstructuur in Soest. De uitweg zou uitkomen op een laan die onderdeel uitmaakt van de hoofdwegenstructuur. Beroep gegrond, want niet gebleken van een onafhankelijk verkeersonderzoek. Verder is hierbij van belang geacht dat iets verderop wel een extra uitweg is aangelegd. Beperkt aantal gebruikers van de gewenste uitweg.
Uitspraak
RECHTBANK UTRECHT
Reg.nr.: SBR 05/692
Uitspraak van de rechtbank Utrecht, enkelvoudige kamer voor de behandeling van bestuursrechtelijke zaken, in het geding tussen:
Multi-Bouwsystemen B.V., gevestigd te Soest, eiseres,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest, verweerder.
1. INLEIDING
1.1 Het beroep richt zich tegen verweerders besluit van 8 februari 2005, waarbij verweerder de bezwaren van eiseres tegen zijn besluit van 26 november 2003 gegrond heeft verklaard, voor wat betreft de motivering van dit besluit. Voor het overige zijn de bezwaren ongegrond verklaard, waarbij het besluit onder verbetering van de gronden is gehandhaafd. Bij dat besluit heeft verweerder geweigerd eiseres een vergunning te verlenen voor een uitweg van het perceel Korte Brinkweg 37 naar de Beek en Daalselaan te Soest.
1.2 Het beroep is op 30 augustus 2005 ter zitting behandeld, waar eiseres is verschenen bij E.E. van Schaik, bijgestaan door mr. ing. T. Steenbeek, werkzaam bij SteAd, Juridisch en Bouwkundig Advies te Rumpt. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.L.C. Soors d’Ancona, werkzaam bij de gemeente Soest.
2. OVERWEGINGEN
2.1 Voor wat betreft de voorgeschiedenis en de relevante wet- en regelgeving verwijst de rechtbank naar haar eerdere uitspraak tussen partijen van 6 december 2004, welk geding is geregistreerd onder nummer SBR 04/21. Een kopie van die uitspraak is aan deze uitspraak gehecht.
2.2 Verweerder heeft in het thans bestreden besluit aangevoerd dat in de afgelopen jaren slechts één klacht is ingediend over de verkeerssituatie aan de Korte Brinkweg en de bereikbaarheid van de aan deze weg gelegen percelen. Uit verkeersonderzoek is voorts gebleken dat de verkeersintensiteit ter plaatse waar de Korte Brinkweg op de Stadhouderslaan uitkomt per saldo niet is gestegen. “De gemeten intensiteit heeft zeker tot gevolg dat op enig moment een verkeersstroom afgewacht dient te worden, doch levert geen gegronde reden op om een andere uitrit te verlangen.”, aldus verweerder.
Ten aanzien van het betoog van eiseres dat - samengevat - de visuele koppeling van het perceel van eiseres met de Beek en Daalselaan leidt tot misverstanden over de ontsluiting van dat perceel, heeft verweerder gesteld dat dit juist is, maar dat dit niet tot problemen hoeft te leiden, nu eiseres in de correspondentie met de bezoekers daarop kan wijzen.
Bovendien komt het vaker voor dat een perceel niet ontsluit op de weg waarmee het visueel is gekoppeld. In dit kader heeft verweerder er nog op gewezen dat eiseres zelf heeft gesteld dat zij een beperkt aantal bezoekers per dag ontvangt.
Nu derhalve geen sprake is van een slechte bereikbaarheid en de ontsluiting van de Korte Brinkweg niet zo problematisch is als eiseres heeft gesteld, dient het doelmatig en veilig gebruik van de Beek en Daalselaan, die onderdeel uitmaakt van de hoofdwegenstructuur in Soest en derhalve als hoofdfunctie de doorstroming heeft, zwaarder te wegen dan het belang van eiseres. Verweerder heeft er tevens op gewezen dat in het kader van ‘Duurzaam Veilig’ de Beek en Daalselaan als gebiedsontsluitende weg is aangemerkt en de Korte Brinkweg als erftoegangsweg. Hieruit volgt onder meer dat zo min mogelijk individuele percelen een uitrit op de Beek en Daalselaan zouden moeten hebben.
Ten slotte heeft verweerder aangegeven dat twee van de drie thans bestaande uitritten aan de Beek en Daalselaan het terrein van Albert Heijn ontsluiten, maar dat daarmee rekening is gehouden bij het opstellen van de plannen voor dit gebied.
2.3 Eiseres heeft aangevoerd dat er geen goede gronden zijn om de gevraagde vergunning te weigeren. Verder is verweerder bij zijn belangenafweging ten onrechte niet binnen de in de Algemene Plaatselijke Verordening Soest 2000 (hierna: APV) genoemde weigeringsgronden gebleven. Hierbij heeft eiseres gesteld dat geen van deze gronden van toepassing is, te meer nu het om een overzichtelijke uitrit gaat en in de nabijheid van de uitrit een grote parkeerplaats is gesitueerd. Eiseres heeft voorts gewezen op de al bestaande uitritten op de Beek en Daalselaan en daarbij aangegeven dat gemiddeld slechts twee tot drie auto’s per uur naar en van haar perceel zullen rijden. Ten aanzien van de inmiddels opgestelde beleidsnota heeft eiseres gesteld dat deze op de onderhavige aanvraag niet van toepassing is, nu deze dateert van na de vergunningaanvrage.
2.4 De rechtbank wijst er in de eerste plaats op dat zij in de vorige uitspraak heeft overwogen dat haar niet is gebleken van “een kenbare belangenafweging waarbij alle door eiseres genoemde belangen bij een uitweg aan de Beek en Daalselaan zijn afgewogen tegen de in artikel 2.1.5.3, derde lid, van de APV genoemde belangen.”. Verweerder heeft in zijn thans bestreden besluit aangegeven dat hij het voorstel van de wethouder Verkeer heeft overgenomen ter motivering van het thans bestreden besluit.
2.5 De rechtbank is van oordeel dat deze motivering de toets der kritiek niet kan doorstaan. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
Uit het voorstel blijkt niet dat de wethouder zijn - eigen - bevindingen heeft onderbouwd met een gehouden verkeersonderzoek of anderszins met relevante, door een onafhankelijke derde verkregen, gegevens. Geoordeeld wordt dat verweerder hiermee in onvoldoende mate heeft onderzocht of de door eiseres gewenste uitweg afbreuk doet aan de in voornoemd artikel uit de APV genoemde criteria.
Bij dit oordeel laat de rechtbank zwaar meewegen dat ter hoogte van de parkeerplaats bij het filiaal van Albert Heijn, die even verder aan de Beek en Daalselaan is gelegen, op verzoek van de aldaar en aan de Burgemeester Grothestraat gevestigde winkeliers/ ondernemers een tweede uitweg op deze laan is gerealiseerd, terwijl bij het opstellen van de plannen ter zake van dit gebied nog is uitgegaan van één uitrit voor die parkeerplaats en de nabijgelegen winkels en woningen. De rechtbank ziet niet in, althans verweerder heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt, waarom die situatie zodanig anders is dan de situatie bij het perceel van eiseres, dat thans geen uitweg ten behoeve van eiseres kan worden gerealiseerd.
Verweerders stelling dat de tweede uitweg bij de parkeerplaats gemakkelijker is bij het laden en lossen ten behoeve van die winkeliers/ondernemers overtuigt de rechtbank hierbij niet, nu met dit aspect terdege rekening zal zijn gehouden met het opstellen van de oorspronkelijke plannen. Hierbij acht de rechtbank tevens van belang dat ook in het geval van eiseres, gezien de ligging van haar perceel, de verlangde uitweg de bereikbaarheid van haar perceel ontegenzeggelijk zal vergemakkelijken. Bovendien acht de rechtbank aannemelijk dat, zoals eiseres heeft aangegeven, het aantal bezoekers van haar perceel dat per dag gebruik zal maken van de door haar gewenste uitrit zeer beperkt zal zijn en vermag de rechtbank, zonder nadere onderbouwing door verweerder, niet inzien dat de voertuigen van die bezoekers meer gevaar opleveren voor het verkeer op de Beek en Daalselaan dan de vrachtwagens die manoeuvreren ter hoogte van de tweede uitweg bij de parkeerplaats.
2.6 Ten slotte merkt de rechtbank op dat zij met eiseres van mening is dat de ligging van het bedrijfspand en de huidige toegangsweg zodanig zijn gesitueerd dat niet zonder nader onderzoek kan worden gezegd dat eiseres geen behoefte heeft aan een uitweg op de Beek en Daalselaan.
2.7 Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het bestreden besluit (wederom) wegens strijd met het bepaalde in artikel 7:12 van de Awb dient te worden vernietigd. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard.
Gelet hierop ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 644,- als kosten van verleende rechtsbijstand.
3. BESLISSING
De rechtbank te Utrecht,
recht doende,
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt verweerders besluit van 8 februari 2005;
3.3 bepaalt dat het door eiseres betaalde griffierecht ad € 276,- aan haar wordt vergoed;
3.4 veroordeelt verweerder in de kosten van eiseres in dit geding ten bedrage van € 644,-;
3.5 wijst de gemeente Soest aan als de rechtspersoon die de onder 3.3 en 3.4 genoemde kosten dient te vergoeden.
Aldus gewezen door mr. M.H.F. van Vugt en in het openbaar uitgesproken op 27 september 2005.
De griffier: Het lid van de enkelvoudige kamer:
mr. M.E. Companjen mr. M.H.F. van Vugt
Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA ‘s-Gravenhage.
Afschrift verzonden aan partijen op: