Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY2283

Datum uitspraak2006-07-05
Datum gepubliceerd2006-07-07
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersR200600363
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verlening vervangende toestemming tot erkenning van minderjarige. Geen reëel risico dat het kind wordt belemmerd in een evenwichtige ontwikkeling en dat een ongestoorde verhouding tussen de vrouw en het kind zou worden geschaad door de erkenning.


Uitspraak

BL 5 juli 2006 Rekestenkamer Rekestnummer R200600363 GERECHTSHOF ’S-HERTOGENBOSCH Beschikking In de zaak in hoger beroep van: [Appellante] domicilie kiezende te [domicilieplaats], appellante, hierna: de vrouw, procureur: mr. M.H. Kroon, t e g e n [Geintimeerde] wonende te woonplaats], geïntimeerde, hierna: de man. 1. Het geding in eerste aanleg Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 10 januari 2006, waarvan de inhoud bij partijen bekend is. 2. Het geding in hoger beroep 2.1. Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 6 april 2006, heeft de vrouw verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende alsnog de vervangende toestemming tot erkenning van [minderjarige zoon], geboren te [geboortedatum], af te wijzen; kosten rechtens. 2.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 31 mei 2006. Bij die gelegenheid zijn gehoord: - de vrouw bijgestaan door haar advocaat mr. Kroon; - de man; - de bijzondere curator mr. A.J.F. Manders; - mevrouw Van der Staak namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad). 2.3. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van: - de producties, overgelegd bij het beroepschrift; - de brief van de raad d.d. 11 april 2006, met bijlagen; - de brief van de advocaat van de vrouw d.d. 22 mei 2006, met bijlage; - het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 15 november 2005. 3. De gronden van het hoger beroep Het hof verwijst naar de inhoud van het beroepschrift. 4. De beoordeling 4.1. Partijen hebben in het verleden een affectieve relatie gehad. Uit deze relatie is op [geboortedatum] [minderjarige zoon] (hierna te noemen [X.]). De relatie tussen partijen is echter al verbroken op of omstreeks 25 december 2001, vier maanden voor de geboorte van de minderjarige. Onomstotelijk staat vast dat de man de verwekker is van [X.]. De vrouw weigert haar medewerking te verlenen aan erkenning van [X.] door de man. 4.2. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch de man vervangende toestemming verleend tot erkenning van [X.]. Van die beschikking komt de vrouw in beroep. 4.3. De vrouw stelt in haar beroepschrift en ter zitting, dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet gebleken is dat de erkenning van [X.] reële risico’s met zich brengt en dat hij wordt belemmerd in een evenwichtige sociaal-psychologische en emotionele ontwikkeling. De rechtbank heeft het rapport van de raad ten onrechte ten grondslag gelegd aan haar beslissing. De vrouw is van mening dat de raad bij haar onderzoek als uitgangspunt heeft genomen dat in geval er een biologische vader is, de erkenning in principe zal kunnen plaatsvinden. De vrouw is het hier niet mee eens omdat de raad hiermee in haar ogen op de stoel van de rechter gaat zitten, terwijl juist onderzocht moet worden of er een verstoring is en zo ja, in welke mate. Bovendien is de vrouw van mening dat de raad niet voldoende heeft doorgevraagd naar de situatie waarin de vrouw en [X.] zich bevinden. Gebleken is dat het met [X.] steeds minder goed gaat sinds deze zaak speelt en het ook met de vrouw zelf niet goed gaat. Dit heeft een grote weerslag op het kind. De vrouw is hiervoor door de raad doorverwezen naar de GGZE, waar zij inmiddels een uitgebreide intake heeft gehad en de behandeling opgestart zal worden. De vrouw is van mening dat de psychische onrust bij haar zijn weerslag heeft op [X.] en dat er een reëel risico aanwezig is dat [X.] bij erkenning wordt belemmerd in een evenwichtige ontwikkeling ten gevolge van de psychische onrust bij de vrouw. In dit verband heeft de advocaat van de vrouw verwezen naar de uitspraak van het hof ’s-Hertogenbosch d.d. 9 februari 2005, waarbij het appèl van de vrouw op deze grondslag wel werd gehonoreerd. Het feit dat de vrouw uit balans is, heeft ook gevolgen voor de ontwikkeling van [X.] en op haar ongestoorde verhouding met [X.]. Dit is volgens de vrouw nu al gebleken bij [X.], die problemen heeft met zijn zindelijkheid (ook overdag) en problemen heeft met zijn gedrag. Het consultatiebureau wil [X.] nog zeker een jaar onder controle houden. Ten overvloede merkt de vrouw nog op dat ook als [X.] niet erkend zou worden dit er niet aan in de weg zal staan dat hij het recht heeft om te weten wie zijn biologische vader is. Voor het belang van een kind om te weten wie zijn biologische vader is, is erkenning dus niet noodzakelijk. 4.4. De man stelt ter zitting dat hij in eerste instantie geen kind wilde, daar hij op dat moment geen werk en geen verblijfsvergunning had. Contact tussen de man en de vrouw was ten tijde van de geboorte niet mogelijk, omdat de vrouw van telefoonnummer was gewisseld en zij aangaf geen contact meer met de man te willen. Wel was er contact via de broer van de man. Op dat moment heeft de man het er bij gelaten omdat hij illegaal in Nederland verbleef. Nu hij een verblijfsvergunning en werk heeft, wil hij de kans krijgen een reële rol te spelen in de opvoeding van [X.]. Hij wil laten zien dat zijn zoon een vader heeft. 4.5. De bijzondere curator heeft ter zitting aangegeven dat het in beginsel in het belang van [X.] is dat hij door zijn vader erkend wordt. De verhalen van de man en de vrouw staan lijnrecht tegenover elkaar. Dit blijkt uit het appèlschrift, het rapport van de raad en gesprekken met beide ouders. Doorslaggevend is voor de bijzondere curator dat de huisarts van de vrouw geen tekens heeft gezien van een situatie waarin de vrouw mishandeld zou zijn en ook geen signalen van de vrouw heeft opgevangen die op een gedwongen zwangerschap zouden wijzen. Juist deze omstandigheden wegen zwaar in het beroep van de vrouw. De brief van de GGZE van 27 april 2006 mag evenmin tot een andere conclusie leiden. Op basis van de voorhanden zijnde stukken komt de bijzondere curator niet tot een andere conclusie dan dat de man de mogelijkheid moet worden geboden [X.] te kunnen erkennen. 4.6. De raad persisteert bij zijn rapport dat er geen contra-indicatie aanwezig is om de man [X.] te laten erkennen. Het is in het belang van het kind om zijn biologische ouders te kennen en de ruimte te krijgen een eigen beeld van zijn ouders te vormen. De raad is blij met het feit dat de vrouw hulp heeft gezocht. 4.7. Het hof oordeelt als volgt. De rechtbank heeft op juiste gronden haar bestreden beslissing gegeven die het hof overneemt en tot de zijne maakt. In hoger beroep zijn geen andere feiten of omstandigheden naar voren gebracht die het hof tot een ander oordeel hebben doen komen. Dit geldt mede voor de verklaring van de GGZE van 27 april 2006. Het feit dat de vrouw hulp heeft gezocht om de situatie aan te kunnen en de strijd aan te gaan met het verleden om zo een positieve relatie met [X.] op te kunnen bouwen acht het hof niet anders dan prijzenswaardig. Mede daardoor kan worden voorkomen dat er ten gevolge van de erkenning voor het kind reële risico’s zijn dat het wordt belemmerd in een evenwichtige ontwikkeling en dat een ongestoorde verhouding tussen de vrouw en [X.] zou worden geschaad door de erkenning. De zaak die heeft geleid tot de beslissing van dit hof van 9 februari 2005, lag in zoverre anders doordat in die zaak voldoende is komen vast te staan dat de vrouw met wie de man samen woonde, door hem is mishandeld en van haar vrijheid beroofd. Dergelijke feiten zijn in de onderhavige zaak niet komen vast te staan. 5. De beslissing Het hof: bekrachtigt de beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 10 januari 2006. Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Teeffelen, Kranenburg en Bijleveld – van der Slikke en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 5 juli 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.