Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY3072

Datum uitspraak2006-06-26
Datum gepubliceerd2006-07-10
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers06/593 en 06/594
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO, en bouwvergunning voor het realiseren van een gemeentehuis, ondergrondse parkeerkelder en 10 koopwoningen te Winterswijk. De aan het bouwplan ten grondslag gelegde ruimtelijke onderbouwing kan niet worden beschouwd als een goede ruimtelijke onderbouwing als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO. Het verdwijnen van het tankstation/taxibedrijf ter plaatse van het bouwplan kan niet los worden gezien van de door de gemeente voorgestane ontwikkeling. Naar de huidige stand van zaken is er geen reëel uitzicht op dat het tankstation/taxibedrijf (op termijn) zal verdwijnen.


Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN Sector Bestuursrecht Reg.nrs.: 06/593 en 06/594 UITSPRAAK op het verzoek om een voorlopige voorziening, tevens uitspraak in de hoofdzaak, in het geschil tussen: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Mennink-Veldboom B.V. en de vennootschap onder firma Mennink-Veldboom Vastgoed V.O.F., beide gevestigd te Winterswijk, verzoeksters/eiseressen, hierna: eiseressen, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Winterswijk, verweerder. alsmede: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Victoria Winterswijk B.V., derde partij. 1. Aanduiding bestreden besluit Besluit van verweerder van 31 januari 2006. 2. Feiten en procesverloop Bij besluiten van 5 juli 2005 en 24 oktober 2005 heeft verweerder aan de derde-partij vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en - gefaseerd - bouwvergunning verleend voor de realisering van een bouwplan op het perceel, kadastraal bekend gemeente Winterwijk, sectie [nummer], plaatselijk bekend [adres] (Victoriaterrein) te Winterswijk. Namens eiseressen is tegen die besluiten bezwaar gemaakt. Bij uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 23 december 2005 zijn de besluiten van 5 juli 2005 en 24 oktober 2005 geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op het bezwaar van eiseressen. Bij het bestreden besluit heeft verweerder - in afwijking van het advies van de commissie bezwaarschriften - het bezwaar van eiseressen gericht tegen het besluit van 5 juli 2005 (eerste fase) ongegrond verklaard, het bezwaar tegen het besluit van 24 oktober 2005 (tweede fase) niet ontvankelijk verklaard en de bouwvergunningen 1e en 2e fase in stand gelaten. Namens eiseressen heeft mr. J.J. Paalman, advocaat te Almelo, beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij brief van 7 maart 2005 is verzocht om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het verzoek is behandeld ter zitting van 27 april 2006 waar voor eiseressen [eiser A], [eiser B] en [eiser C] zijn verschenen, bijgestaan door mr. Paalman. Verder is namens eiseressen verschenen [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [verweerder A], [verweerder B] en [verweerder C], bijgestaan door mr. A. ten Veen, advocaat te Amsterdam. Voor de derde partij was aanwezig [naam], directeur, bijgestaan door mr. M. Bekooy, advocaat te Enschede. 3. Motivering Indien de voorzieningenrechter na de behandeling ter zitting van een verzoek om een voorlopige voorziening van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, kan hij, ingevolge artikel 8:86 van de Awb, onmiddellijk uitspraak doen in de bij de rechtbank aanhangige hoofdzaak. Van die bevoegdheid wordt in dit geval gebruik gemaakt. Ingevolge artikel 44 van de Woningwet moet en mag slechts een bouwvergunning worden geweigerd als het bouwen in strijd is met het bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld. Ingevolge artikel 19, tweede lid van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur van de Ruimtelijke Ordening, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO wordt onder een goede ruimtelijke onderbouwing bij voorkeur verstaan een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied. Het bouwplan voorziet in het bouwen van een gemeentekantoor, ondergrondse parkeergarage en 10 koopwoningen. In het ter plaatse vigerende bestemmingsplan "Sleeswijk" hebben de gronden waar het bouwplan van de derde partij op ziet de bestemming "bedrijfsdoeleinden en woondoeleinden". Niet in geschil is en ook de voorzieningenrechter stelt vast dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Eiseressen exploiteren op het (aangrenzende) perceel [adres] een Tankstation/taxibedrijf. Eiseressen vrezen dat zij door de realisering van het bouwplan in hun bedrijfsvoering worden belemmerd. Ter beoordeling staat of verweerder de vrijstelling en bouwvergunning(en) terecht en op goede gronden in stand heeft gelaten. De voorzieningenrechter overweegt dienaangaande als volgt . Niet in geschil is dat het in het geding zijnde bouwplan deels een bijzondere doeleindenfunctie betreft (gemeentehuis) en (deels) is gesitueerd op een bedrijven terrein. Het bouwplan behoort derhalve niet tot een van de categorieën genoemd in de door gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: GS) op 4 januari 2005 vastgestelde vrijstellingslijst of de op 13 december 2005 vastgestelde nieuwe vrijstellingslijst. In navolging van hetgeen de voorzieningenrechter in de uitspraak van 23 december 2005 heeft overwogen gaat de voorzieningenrechter er van uit dat het bouwplan van bovenregionaal niveau is zoals bedoeld in de brief van GS van 4 januari 2005 (nr. RE 2004. 11 7334) zodat (gemeente) brede beleidsvisies bij een positief artikel 10 Bro-advies een basis kunnen bieden voor toepassing van artikel 19, tweede lid, WRO. Verweerder heeft in het kader van het artikel 10 Bro-overleg de ontwerp-visie "Visie Wonen en Werken 2004 en het ontwerp-Masterplan Winterswijk aan de provincie Gelderland voorgelegd. Bij brief van 7 februari 2005 van de provinciale diensten en bij brief van 3 maart 2005 van de regionaal inspecteur ruimtelijke ordening is bericht dat de Visie en het Masterplan basis kunnen vormen voor een vrijstelling ex artikel 19, tweede lid, van de WRO Verweerder heeft voorts de "Ruimtelijke onderbouwing gemeentekantoor Winterswijk en omgeving" van januari 2006 aan de provinciale diensten voorgelegd. De ruimtelijke onderbouwing vermeldt op pagina 6 onder meer het volgende: 2.3 Relatie met de omgeving 2.3.1 Locatie tankstation/taxibedrijf 'De toekomstige bebouwing op het terrein van het te verplaatsen taxibedrijf kan een pleinwand vormen tegenover het station. Het stationsplein wordt gemarkeerd door de nieuwbouw op de locatie van het tankstation/taxibedrijf, de zuidgevel van het te bouwen gemeentekantoor en nieuwbouw op de hoek van de [adres]. Het plein opent zich in noordwestelijke richting naar het "spoorpark dat naast het stationsgebouw is gelegen." In de brief van 7 februari 2005 van de provinciale diensten (ad h) is met betrekking tot de Ruimtelijke onderbouwing het volgende opgemerkt: "Een vitale schakel vormt de nog te realiseren pleinwand ter vervanging van het thans nog aanwezige tankstation c.a., dat bij handhaving een nog grotere dissonant zal vormen met de directe omgeving dan thans het geval is. Een goede hoekbebouwing op die plaats is bepalend voor het welslagen van een toekomstig stationsplein met allure, als binnenkomer voor Winterswijk." Bij brief van 17 januari 2006 hebben de provinciale diensten ter verduidelijking van hetgeen in de brief van 7 februari 2005 bij "ad h" is vermeld het volgende aangegeven "..... de opmerkingen in hun advies met betrekking tot het aanwezige tankstation c.a. moeten worden gezien als een opmerking in de meedenkende sfeer. Het uiteindelijk verdwijnen van het tankstation is zeer aan te raden om in de toekomst een stationsplein met allure te vestigen. De diensten hebben geenszins beoogd (........ .) het verdwijnen van het tankstation als voorwaarde te stellen voor de toepassing van een procedure op grond van 19, lid 2, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening voor het realiseren van het gemeentekantoor. Binnenstedelijke ontwikkelingen behoren op basis van het provinciale beleid in eerste instantie tot de verantwoordelijkheid van de gemeenten. De diensten kunnen instemmen met de keuze van de gemeente Winterswijk voor de ontwikkeling van een gemeentekantoor (met woningen) op de onderhavige inbreidingslocatie in de nabijheid van het centrum en het station. Deze ontwikkeling is niet in strijd met het huidige Streekplan Gelderland 2005, noch met het voorgaande Streekplan Gelderland 1996." In navolging van de uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 december 2005 stelt de voorzieningenrechter vast dat in de aan het bouwplan ten grondslag gelegde ruimtelijke onderbouwing nadrukkelijk een verband wordt gelegd tussen de locatie van het onderhavige bouwplan en het terrein van het te verplaatsen tankstation/taxibedrijf. Beide zijn onderdeel van een te vormen pleinwand die door de provinciale diensten een vitale schakel genoemd is bij de stedenbouwkundige herinrichting van het betrokken gebied. Ook de provinciale diensten hebben er blijkens de opmerking (ad h) in de brief van 7 februari 2005 blijk van gegeven dat de door verweerder voorgestane ruimtelijke ontwikkeling liet los kan worden gezien van de ontwikkelingen op het terrein van het tankstation/taxibedrijf. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter moet op grond van het vorengaande worden geoordeeld dat het verdwijnen van het tankstation/taxibedrijf ter plaatse voor de aan het bouwplan te grondslag gelegde ruimtelijke onderbouwing van wezenlijk belang is. Dat de provinciale diensten in hun brief van 17 januari 2006 hebben aangegeven dat de verdwijning van het tankstation niet een aan de verklaring - dat zij tegen het verlenen van de vrijstelling geen bezwaar hebben - verbonden voorwaarde is doet daaraan niet af. De voorzieningenrechter overweegt daartoe dat het vereiste dat het project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing zelfstandig dient te worden beoordeeld. Verweerders standpunt dat de ruimtelijke onderbouwing "Gemeentekantoor Winterswijk en omgeving" in het geheel niet ziet op het al dan niet aanwezig zijn van het tankstation kan niet worden gevolgd. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat in de bedoelde ruimtelijke onderbouwing in de Inleiding is vermeld: "Het is de bedoeling het nog aanwezige tankstation annex taxibedrijf te verplaatsen naar een nieuwe locatie aan de Rondweg-West in Winterswijk." (1.3) en "Overigens is de verplaatsing van het tankstation/taxibedrijf planologisch geregeld in het ontwerp-bestemmingsplan Kom-West" (1.4) en "De gemeente Winterswijk en de exploitanten van het tankstation hebben in 2003 een intentieverklaring ondertekend om via een minnelijke regeling overeenstemming te bereiken over de verplaatsing van het bedrijf. Als onverhoopt geen overeenstemming wordt bereikt, dan zal de gemeente Winterswijk zich desondanks pro-actief blijven inzetten om te komen tot de in het stedenbouwkundig en planologisch opzicht gewenste verplaatsing van het bedrijf." (1.4). Blijkens het verhandelde ter zitting is er naar de huidige stand van zaken geen reëel uitzicht op dat het tankstation1 taxibedrijf ( op termijn) zal verdwijnen. Gelet daarop is de voorzieningenrechter van oordeel dat de aan het bouwplan ten grondslag liggende ruimtelijke onderbouwing niet kan worden beschouwd als een goede ruimtelijke onderbouwing. Het zijdens verweerder op 25 april 2006 ingezonden (ongedateerde) stuk van verweerders stedebouwkundige ir. R.P. Verhagen geeft geen aanleiding voor een ander oordeel nu dit stuk geen deel uitmaakt van de aan het bouwplan ten grondslag gelegde ruimtelijke onderbouwing. De voorzieningenrechter wijst er voorts op dat ook in bedoeld stuk belang wordt gehecht aan het verplaatsen van het tankstation/taxibedrijf, althans aan het verbeteren van het aanzicht daarvan, teneinde tot een fraai stationsplein te komen. Het bestreden besluit dient derhalve wegens strijd met artikel 19, tweede lid WRO te worden vernietigd. Het beroep is gegrond. De overige grieven van eiseres behoeven geen bespreking meer. Onder deze omstandigheden is er aanleiding de besluiten van 5 juli 2005 en 24 oktober 2005 te schorsen. In het vorenoverwogene wordt aanleiding gezien verweerder te veroordelen in de kosten die eiseressen in verband met de behandeling van het beroep en het verzoek hebben moeten maken. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt ter zake van verleende rechtsbijstand 3 punten toegekend, waarbij een wegingsfactor 1 wordt gehanteerd. 4. Beslissing De voorzieningenrechter, recht doende: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het bestreden besluit; - bepaalt dat verweerder met inachtneming van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar beslist. - schorst de besluiten van 5 juli 2005 en 24 oktober 2005 tot zes weken na de bekendmaking van de nieuw te nemen beslissing op het bezwaar van eiseressen; - bepaalt dat verweerders gemeente het betaalde griffierecht van € 552,- aan eiseressen vergoedt; - veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseressen tot een bedrag van € 966,-, te betalen door verweerders gemeente. Tegen de uitspraak in de hoofdzaak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Aldus gegeven door mr. N.K. van den Dungen-Dijkstra en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.