Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY3080

Datum uitspraak2006-07-06
Datum gepubliceerd2006-07-10
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16/602226-05
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vrijspraak voor poging doodslag/zware mishandeling en doorrijden na een aanrijding. Veroordeling wegens bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Verdachte is meerdere malen op korte afstand voor het slachtoffer gaan rijden en heeft vervolgens, zonder noodzaak, verscheidene malen geremd. Deze gedragingen waren zodanig intimiderend dat het slachtoffer in paniek raakte en plotseling van weghelft veranderde. Het gevolg van deze bedreiging is niet gering: er heeft een ernstig verkeersongeval plaatsgevonden. Het voertuig van het slachtoffer is verscheidene malen over de kop geslagen en vervolgens ondersteboven in een sloot terechtgekomen.


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT Sector strafrecht Parketnummer: 16/602226-05 Datum uitspraak: 6 juli 2006 Verkort vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen: [A], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], thans gedetineerd in [.....]. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 juni 2006. De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd. Vrijspraak Niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 1 primair en feit 2 is ten laste gelegd. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken, Ten aanzien van feit 1 primair overweegt de rechtbank met name het volgende. De rechtbank leidt uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen, waaronder begrepen de aangifte van [B] (hierna te noemen: [B]) en de verklaring van [C] (hierna te noemen: [C]) die zijn opgenomen in het dossier, het volgende af. Verdachte reed op woensdag 10 augustus 2005 in de middag op rijksweg A27 op korte afstand voor [B]. [B] reed op dat moment met een snelheid van 120 kilometer per uur. Zonder dat de verkeerssituatie daartoe aanleiding gaf, begon verdachte te remmen, waardoor de afstand tussen de door beide personen bestuurde auto's kleiner werd. [B] is volgens haar eigen verklaring in paniek naar de linkerrijstrook gegaan. Bij deze manoeuvre heeft zij een andere auto geraakt en is vervolgens, na enkele malen over de kop te zijn geslagen, met haar auto op de kop in een sloot beland. Naar het oordeel van de rechtbank kan de remmanoeuvre van verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm niet worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het -behoudens contra-indicaties- niet anders kan zijn dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel van [B] heeft aanvaard. Onder verwijzing naar de jurisprudentie van de Hoge Raad merkt de rechtbank in dit verband nog op dat beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, afhankelijk is van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Nu uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid hoe hard verdachte heeft geremd en onvoldoende gegevens bekend zijn omtrent de weer/verkeerssituatie ten tijde van het remmen door de verdachte kan niet worden gezegd dat wettig en overtuigend bewezen is dat in casu sprake is geweest van een poging van verdachte om [B] opzettelijk van het leven te beroven dan wel haar zwaar te verwonden. Ten aanzien van feit 2 overweegt de rechtbank dat op basis van de bewijsmiddelen niet valt uit te sluiten dat verdachte niet wist dat er een ongeluk heeft plaatsgevonden, daar het verkeersongeval achter hem plaatsvond. De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage II van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd. Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De strafbaarheid van het feit Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op. Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. Motivering van de op te leggen sanctie Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte. Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte is meerdere malen op korte afstand voor het slachtoffer gaan rijden en heeft vervolgens, zonder noodzaak, verscheidene malen geremd. Deze gedragingen waren zodanig intimiderend dat het slachtoffer in paniek raakte en plotseling van weghelft veranderde. Het gevolg van deze bedreiging is niet gering: er heeft een ernstig verkeersongeval plaatsgevonden. Het voertuig van het slachtoffer is verscheidene malen over de kop geslagen en vervolgens ondersteboven in een sloot terechtgekomen. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij zich geen rekenschap heeft gegeven ten aanzien van de reikwijdte van zijn handelen. Tevens houdt de rechtbank rekening met het uittreksel uit het justitieel documentatieregister waaruit blijkt dat verdachte meerdere malen is veroordeeld ter zake van bedreiging. Laatstelijk is hij op 25 januari 2006 door de politierechter te Amsterdam veroordeeld ter zake van bedreiging, vernieling en belediging van een ambtenaar in functie tot een werkstraf van zestig uren, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis. Voorts overweegt de rechtbank dat de gevolgen van de bedreiging weliswaar ernstig zijn maar dat deze niet door verdachte zijn gewild. De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot -kort gezegd-: - een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden; - ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 jaren. De rechtbank acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur alsmede een taakstraf als na te melden passend en geboden. Naar het oordeel van de rechtbank kan met deze straf, die lager is dan door de officier van justitie is gevorderd, worden volstaan, nu de rechtbank geen poging tot doodslag en overtreding van artikel 7 van de Wegenverkeerswet 1994 bewezen acht. De toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht. DE BESLISSING De rechtbank beslist als volgt: Verklaart niet bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit, zoals vermeld in bijlage II van dit vonnis, heeft begaan. Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert. Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 1 maand (zegge één maand). Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast. Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren. Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt. Veroordeelt de verdachte voorts tot een TAAKSTRAF, bestaande deze straf uit: een werkstraf voor de duur van 180 uren, te vervangen door hechtenis voor de duur van 90 dagen indien de veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht. Dit vonnis is gewezen door mrs C.W. Bianchi, N.V.M. Gehlen en F.M.D. Aardema, bijgestaan door mr. V. van Dam als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 juli 2006.