
Jurisprudentie
AY3546
Datum uitspraak2006-07-04
Datum gepubliceerd2006-07-11
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/3736 NABW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-07-11
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/3736 NABW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Termijnoverschrijding indienen bezwaarschrift.
Uitspraak
05/3736 NABW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] , wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 mei 2005, 04/5569 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 4 juli 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Moszkowicz, advocaat te Nieuwegein, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juni 2006. Appellant is niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door B. Bos, werkzaam bij de gemeente Amsterdam.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Bij besluit van 29 januari 2004 heeft het College het recht op bijstand van appellant beëindigd met ingang van 1 februari 2004 wegens het niet hebben van een geldige verblijfsstatus in Nederland.
Op 19 april 2004 heeft het College - op grond van het beëindigingonderzoek - aan appellant meegedeeld dat er geen nieuwe informatie of andere aanleiding is die moet leiden tot een andere beëindigingdatum.
Bij brief van 21 mei 2004, bij het College binnengekomen op 25 mei 2004, is namens appellant tegen de beslissing van 19 april 2004 bezwaar gemaakt. Bij brief van 21 juli 2004, bij het College binnengekomen op 26 juli 2004, is namens appellant tegen het besluit van 29 januari in samenhang met het besluit van 19 april 2004 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 23 september 2004 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 29 januari 2004 niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Voorts is het bezwaar tegen de beslissing van 19 april 2004 niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het hier slechts een handeling betreft op grond van de Regeling administratieve uitvoeringsvoorschriften WWB naar aanleiding van het intrekkingbesluit van 29 januari 2004. Deze beslissing bevestigt slechts het onherroepelijk worden van het besluit van 29 januari 2004.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 23 september 2004 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Tussen partijen is niet in geschil, en ook de Raad gaat er vanuit, dat het bezwaarschrift tegen het besluit van 29 januari 2004 niet tijdig is ingediend.
Ingevolge artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak, waarbij voor eiser appellant en voor verweerder het College moet worden gelezen, hieromtrent onder meer het volgende overwogen:
“Naar het oordeel van de rechtbank kan de omstandigheid dat eiser de Nederlandse taal onvoldoende beheerst niet leiden tot een verschoonbare termijnoverschrijding. Het had op de weg van eiser gelegen om binnen een redelijke termijn actie te ondernemen ter vertaling van het besluit, dan wel zich te wenden tot een rechtshulpverlener. Alsdan moet naar het oordeel van de rechtbank nog voldoende tijd overblijven om binnen de termijn bezwaar in te dienen.”
Met betrekking tot het bezwaar tegen de beslissing van 19 april 2004 heeft de rechtbank het volgende overwogen:
“Voorzover eiser in beroep beoogt op te komen tegen de beschikking van 19 april 2004 overweegt de rechtbank dat reeds bij de primaire beschikking van 29 januari 2004 eisers recht op bijstand is beëindigd per 1 februari 2004. De enkele mededeling bij brief van 19 april 2004 dat de beëindigingsdatum in de beschikking van 29 januari 2004 juist is vastgesteld, is niet op rechtsgevolg gericht en derhalve geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Verweerder heeft de bezwaren daartegen daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard.”
De Raad kan zich met deze overwegingen verenigen en neemt deze over.
Dit betekent dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Th.C. van Sloten. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2006.
(get.) Th.C. van Sloten.
(get.) M. Pijper.
HE/2266