Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY3581

Datum uitspraak2006-06-27
Datum gepubliceerd2006-07-11
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Breda
ZaaknummersAWB 05/4596
Statusgepubliceerd


Indicatie

Omzetbelasting; nultarief. Intracommunataire levering? Afhaaltransactie. Belanghebbende heeft niet met boeken en bescheiden aangetoond dat de goederen naar België zijn vervoerd. Onvoldoende daarvoor zijn de algemene verklaringen van zijn afnemer dat hij zaken deed met belanghebbende en de goederen in Nederland afhaalde nu die verklaringen niet te herleiden zijn naar specifieke leveringen en/of facturen.


Uitspraak

RECHTBANK BREDA Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer Procedurenummer: AWB 05/4596 Uitspraakdatum: 27 juni 2006 Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen [belanghebbende], wonende te [woonplaats], eiser, en de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder. Eiser en verweerder worden hierna ook aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur. De bestreden uitspraak op bezwaar De uitspraak van de inspecteur van 21 november 2005 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2003. Zitting Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2006. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde, alsmede de inspecteur. 1. Beslissing De rechtbank: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt de uitspraak op bezwaar; - vermindert de naheffingsaanslag tot € 18.529; - veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 322 en wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden; - gelast dat de Staat der Nederlanden het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 138 aan deze vergoedt. 2. Gronden 2.1. Belanghebbende is ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (de Wet). Belanghebbende levert diverse artikelen, waaronder wasmiddelen, shampoos, parfums, kleding, vitaminepillen en huishoudelijke artikelen. 2.2. Bij een namens de inspecteur ingesteld onderzoek is gebleken dat belanghebbende in 2002 en 2003 bedragen van respectievelijk € 98.682,23 en € 80.117 heeft geboekt aan omzet buitenland, waarover geen omzetbelasting is aangegeven of voldaan. Van deze omzet heeft 70% betrekking op leveringen die zijn gefactureerd aan [bedrijf 1] en [bedrijf 2] (D&G) in [land]. Op de facturen staan bij deze afnemers BTW-identificatienummers vermeld die niet corresponderen met de afnemers. Belanghebbende heeft de leveringen niet in de aangiften omzetbelasting vermeld. Evenmin heeft hij een opgaaf intracommunautaire leveringen (listing) gedaan als bedoeld in artikel 37a van de Wet. 2.3. Belanghebbende heeft ter zake van de onderhavige leveringen het zogenoemde nihiltarief van toepassing geacht. Hij heeft evenwel niet voldaan aan het bepaalde in artikel 9, lid 2, aanhef en onderdeel b, van de Wet en de bij de Wet behorende Tabel II, post a.6, in samenhang met het bepaalde in artikel 12 van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968. 2.4. Krachtens artikel 12 van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting (het Besluit) dient de toepasselijkheid van het nultarief te blijken uit boeken en bescheiden. Belanghebbende heeft met betrekking tot de onder 2.2. vermelde leveringen geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij naar [land] zijn vervoerd. Wel bevinden zich bij de stukken verklaringen van [getuige], en wel een brief van 13 juli 2004 waarin [getuige] namens [bedrijf 2] te [plaats], [land], aangeeft dat zijn bedrijf sinds de oprichting in 1994 [bedrijf 2] geheten heeft en dat het bedrijf al geruime tijd zaken doet met belanghebbende, en een verslag van een hoorgesprek bij de inspecteur op 21 november 2005 waarin [getuige] heeft verklaard dat hij goederen heeft opgehaald bij belanghebbende en heeft meegenomen naar [land] en dat hij ze als inkopen buitenland in zijn administratie heeft geboekt. Deze stukken kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet gelden als de in artikel 12 van het Besluit bedoelde boeken en bescheiden nu slechts sprake is van algemene verklaringen die niet te herleiden zijn naar specifieke leveringen en/of facturen. Dit klemt temeer nu [getuige], naar de inspecteur door overlegging van door de Belgische belastingdienst verstrekte informatie heeft aangetoond, geen intracommunautaire verwervingen in de aangiften omzetbelasting voor het tijdvak heeft vermeld. 2.5. Nu belanghebbende niet is geslaagd in het van hem te verlangen overtuigende bewijs omtrent de intracommunautaire leveringen, zijn deze leveringen belast met omzetbelasting naar het algemene tarief. Nu de aldus verschuldigde omzetbelasting niet op aangifte is voldaan, is in zoverre de naheffingsaanslag terecht opgelegd. 2.6. Belanghebbende heeft ter zitting verzocht [getuige] als getuige te horen. Hij heeft daarbij aangegeven dat [getuige] hetzelfde zou kunnen verklaren als hij in het hoorgesprek op 21 november 2005 heeft verklaard, maar dat het getuigenverhoor mogelijk ook de gelegenheid zou geven om bescheiden van [getuige] te verkrijgen die bewijs van de intracommunautaire leveringen door belanghebbende zouden kunnen opleveren. De rechtbank verwerpt dit verzoek omdat het horen van [getuige], gezien de door belanghebbende gegeven toelichting, ten opzichte van het verslag van het hoorgesprek van 27 oktober 2005 geen extra bewijs zou leveren voor belanghebbendes stelling. Een getuigenverhoor is niet bedoeld voor het leveren van nader schriftelijk bewijs zodat het tweede argument van belanghebbende geen hout snijdt. 2.7. Ter zitting is komen vast te staan dat de naheffingsaanslag moet worden verminderd tot 19/119 maal 70% maal € 178.799,23 of € 19.983. Na aftrek van de door de inspecteur toegepaste ambtshalve vermindering van € 1.454 dient de naheffingsaanslag dan te worden vastgesteld op € 18.529. 2.8. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard. 3. Proceskosten De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 322 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 0,5). Deze uitspraak is gedaan op 27 juni 2006 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzitter, mr. C.A.F.M. Stassen en mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.H.W.N. Lammers, griffier. Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum: - hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ‘s-Hertogenbosch; dan wel - beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ‘s-Gravenhage, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt. N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd. Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie. Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een schriftelijke verklaring van de wederpartij gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank; 2 - tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal de rechtbank deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.