Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY3598

Datum uitspraak2006-07-11
Datum gepubliceerd2006-07-11
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers21-004781-04
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vriend veroordeeld voor zware mishandeling met dodelijk gevolg. Moeder vrijgesproken van levensdelicht kind. Zie ook LJ-nummer AP2062.


Uitspraak

Parketnummer: 21-004781-04 Uitspraak d.d.: 11 juli 2006 TEGENSPRAAK Gerechtshof te Amsterdam zitting houdende te Arnhem meervoudige kamer voor strafzaken Arrest gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Utrecht van 18 juni 2004 in de strafzaak tegen [Medeverdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977, wonende te [woonplaats]. Het hoger beroep De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 14 juni 2005, 21 maart 2006, 27 juni 2006 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht. Het vonnis waarvan beroep Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen nu het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw recht doen. De tenlastelegging Aan verdachte is tenlastegelegd, zoals deze tenlastelegging in hoger beroep is gewijzigd, dat: (zie voor de inhoud van de dagvaarding bijlage IIa, voor de inhoud van de wijziging van de tenlastelegging in eerste aanleg bijlage IIb en voor de inhoud van de wijziging van de tenlastelegging in hoger beroep bijlage IIc). Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging. Vrijspraak Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen, dat verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 2 subsidiair tenlaste-gelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Het hof acht de onder 1 primair tenlastegelegde doodslag niet bewezen, nu uit geen der bewijs-middelen met voldoende mate van zekerheid kan worden afgeleid dat verdachtes opzet was gericht op het om het leven brengen van slachtoffer. Met betrekking tot de vrijspraak van het onder 2 tenlastelegde overweegt het hof dat uit het onderzoek ter terechtzitting weliswaar is gebleken dat slachtoffer vaak blauwe plekken had, maar dat onvoldoende gegevens naar voren zijn gekomen waaruit blijkt dat de bij slachtoffer geconstateerde blauwe plekken door mishandeling zijn veroorzaakt, en voor zover er wel blauwe plekken zijn die op mishandeling duiden, niet is komen vast te staan dat zij door verdachte – al dan niet tezamen met medeverdachte – zijn veroorzaakt. Bewezenverklaring Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: (zie voor de inhoud van de bewezenverklaring bijlage III). Het hof acht voor bewezenverklaring van zware mishandeling met dodelijk gevolg in het bijzonder van belang: 1. het deskundigenrapport van drs. R.A.C. Bilo, forensisch geneeskundige, verbonden aan het Centrum voor forensische geneeskunde en gedragswetenschappen te Utrecht, gedateerd 1 juni 2006. 2. de na te noemen verklaring van moeder/medeverdachte. Ad 1. De deskundige concludeert op basis van alle aan hem beschikbaar gestelde gegevens, welke hij in een tijdlijn uiteen heeft gezet, onder meer: - dat het plausibel is aan te nemen dat de beschadigingen van de buikorganen kort voor het eerste overgeven van het slachtoffer zijn ontstaan, met andere woorden op 15 april 2003 rond 22.30 uur (blz III-17); - dat er, gezien (de ernst van) de letsels sprake is geweest van een fors trauma, waarbij het uitgesloten is dat dit trauma zich afspeelt in de huiselijke situatie, zonder dat het incident of de context/gevolgen van het incident opvalt. Een eenvoudige ongecompliceerde val in huis, bijvoorbeeld over een drempel, of een val uit een bed is uitgesloten als mogelijke oorzaak. Er moet sprake zijn geweest van een hoog energetisch trauma. Een hoog energetisch trauma is een trauma dat veroorzaakt wordt door een contact waarbij veel energie met grote snelheid op een verhoudingsgewijs klein oppervlak vrijkomt (blz. III-22). Ter terechtzitting van het hof heeft drs. Bilo een en ander nog nader toegelicht door te verklaren: - dat het trauma door een frontaal van voren komende kracht moet zijn veroorzaakt; - dat het bij het tijdsbestek tussen het ontstaan van het trauma en het voor de eerste maal overgeven gaat om enkele minuten; - dat de beschrijving van de toestand van slachtoffer vanaf het moment dat hij voor het eerst braakte, past bij de gevolgen van het ontstaan van een trauma zoals bij hem geconstateerd. Ad 2. Verdachtes medeverdachte heeft ten overstaan van de politie meerdere (belastende) verklaringen afgelegd. Zo heeft zij op 21 april 2003 onder meer verklaard (politieproces-verbaal blz. 402 e.v.): Slachtoffer moest van verdachte dan maar gaan slapen. Dat was omstreeks 21.00 uur. Slachtoffer zat samen met mij op de bank met een flesje en ik zat hem een beetje op zijn rug te kloppen. Dat is hij zo gewend en hij valt dan langzaam in slaap. Binnen een half uurtje slaapt hij dan wel en dan zet ik zijn flesje weg. Toen ik hem oppakte werd hij wakker. Ik heb hem toen duidelijk gemaakt dat hij stil moest zijn, omdat anders verdachte weer zou komen. Hij bleef huilen. Ik zei dus weer tegen hem dat hij moest gaan slapen, anders zou verdachte weer komen. Het was toen inmiddels 22.00 uur. Verdachte pakte slachtoffer op en gooide hem op bed. Hij pakte hem vast met twee armen om hem heen. Slachtoffer huilde op dat moment, dat kon ik zien. Ik zag dat hij hem hard in bed zette en zijn hoofd omdraaide. Hij mocht niet naar mij kijken. Slachtoffer (het hof verstaat: Verdachte) zei toen tegen mij: “Zie je wel, hij slaapt al”. Ikzelf was toen in de woonkamer, dus ik het niet gezien wat er in de slaapkamer is gebeurd. Slachtoffer (het hof verstaat: Verdachte) is later dan ik de slaapkamer uitgegaan. Wat hij toen heeft gedaan weet ik niet. Ik hoorde verdachte aan komen lopen en aan zijn mimiek zag ik dat er iets aan de hand was. Samen zijn we teruggegaan naar de slaapkamer van slachtoffer. Het licht van de slaapkamer was aan en ik zag dat slachtoffer had overgegeven. Tussen het moment van in bed leggen en het moment van ontdekken van het spugen zat ongeveer een half uur. Toen ik bij slachtoffer kwam, zag ik grote zwarte stukken van spuug. Dat zat op zijn hoofd en schouders. Hij was nog steeds aan het overgeven. Verdachte (het hof verstaat: slachtoffer) heb ik gedoucht en was dus al schoon en slachtoffer zei tegen mij dat hij pijn in zijn buik had. Hij wilde ook niet staan, maar ging op de grond zitten. Ter terechtzitting van de rechtbank te Utrecht van 2 juni 2004 heeft moeder/medeverdachte als getuige deze verklaring in grote lijnen bevestigd. Ter terechtzitting van dit hof van 27 juni 2006 heeft de moeder/medeverdachte als getuige in de onderhavige strafzaak verklaard dat wat zij bij de politie en de rechtbank heeft verklaard, juist is. Het hof leidt uit het vorenstaande af dat zeer korte tijd vóórdat het slachtoffer voor de eerste keer moest overgeven, op hem fors geweld is uitgeoefend, welk geweld - bij afwezigheid van andere personen in de woning die avond en nacht - uitsluitend door verdachte en/of de medeverdachte kan zijn toegepast. Verdachte heeft verklaard dat het slachtoffer zonder aanwijsbare redenen ziek werd en moest overgeven, welke lezing gelet op bovengenoemde conclusie van de deskundige, door het hof als onaannemelijk terzijde wordt gesteld. Het hof acht de belastende verklaringen van moeder/medeverdachte geloofwaardig en consistent, hoewel zij gedurende het onderzoek - onder meer als getuige ter terechtzitting van dit hof - van 14 juni 2005 ook anders heeft verklaard over de rol van verdachte. Zij heeft daarvoor tegenover de politie op 20 juli 2005 in het kader van haar aangifte ter zake van mishandeling een nadere verklaring gegeven, van welk verhoor een aanvullend proces-verbaal door de politie is opgemaakt en welk proces-verbaal is gevoegd in het dossier. Haar verklaring, namelijk dat zij – kort gezegd – uit angst voor verdachte die haar al vaker mishandeld had en tijdens de zitting van het hof naast haar zat, niet in vrijheid durfde te verklaren, acht het hof plausibel en aannemelijk. Uit het onderzoek ter terechtzitting is aannemelijk geworden dat verdachte en de moeder/medeverdachte destijds een relatie hadden, waarbij onder meer de medeverdachte telkens weer contact zocht met verdachte ondanks dat verdachte haar, volgens haar verklaring van 20 juli 2005, meermalen heeft geslagen. Of de reden waarom moeder/medeverdachte ter terechtzitting van het hof op 14 juni 2005 anders heeft verklaard dan bij de politie en de rechtbank nu gelegen is in angst voor verdachte dan wel de wens tot een nieuw contact, het hof acht de toen door moeder/medeverdachte afgelegde verklaring - mede gelet op de indruk die de getuige bij het afleggen van de verklaring op 14 juni 2005 heeft gemaakt, voor zover deze afwijkt van haar eerdere verklaringen, ongeloofwaardig. Daarnaast acht het hof de belastende verklaring(en) van moeder/medeverdachte geloofwaardig omdat de toestand van het slachtoffer die zij daarin heeft beschreven in belangrijke mate (tijdspanne, lichamelijke verschijnselen) overeenkomt met de bevindingen en conclusies van de deskundige drs. Bilo. Om die reden zal het hof de verklaringen van moeder/medeverdachte bezigen voor het bewijs. Met betrekking tot eerdergenoemd deskundigenrapport van drs. R.A.C. Bilo, die in opdracht van het hof nader onderzoek heeft verricht, overweegt het hof dat de deskundige aanzienlijk meer gegevens tot zijn beschikking heeft gehad en bij zijn onderzoek heeft betrokken dan NFI-arts en patholoog H.A. Tromp, die eveneens heeft gerapporteerd en als getuige-deskundige bij de rechter-commissaris een verklaring heeft afgelegd. Dit kan verklaren waarom drs. Bilo op onderdelen tot andere conclusies komt dat zijn collega-rapporteur drs. Tromp. Zo waren aan drs. Tromp de gegevens over de gang van zaken op de avond van 15 april 2003 kennelijk onbekend. Het hof neemt de conclusies uit het rapport van drs. Bilo over en maakt die tot de zijne. Het hof verklaart bewezen op “15 en/of 16 april” omdat de gedragingen van verdachte op 15 april 2003 hebben plaatsgevonden terwijl de dood van slachtoffer op 16 april 2003 is ingetreden. Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken. Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezene levert op het misdrijf ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde: Zware mishandeling, de dood ten gevolge hebbend. Strafbaarheid van de verdachte Omtrent verdachte is een multidisciplinair rapport opgemaakt door het Pieter Baan Centrum te Utrecht, opgemaakt door C.M. van Deutekom, psycholoog en A.C. Bruijns, psychiater, gedateerd 7 mei 2004. Zij concluderen dat verdachte ten tijde van het plegen van de feiten niet lijdende was aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens zodat de feiten – indien bewezen – hem volledig kunnen worden toegerekend. Het hof neemt deze conclusies over en maakt die tot zijn oordeel. Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn. Oplegging van straf en/of maatregel Het hof acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden- de volgende omstandigheden. Verdachte heeft het 3-jarige zoontje van zijn vriendin dusdanig ernstig en zwaar mishandeld dat het jongetje korte tijd later aan zijn (inwendige) verwondingen is overleden. Verdachte pleegde dit feit kennelijk omdat hij zich eraan ergerde dat het kind niet wilde slapen. Een dergelijk delict, waarbij een weerloos, jong, gehandicapt kind met fors geweld dusdanig wordt geslagen dat het daardoor is overleden, schokt de rechtsorde en de nabestaanden in hoge mate. Het hof rekent verdachte voorts zwaar aan dat hij heeft nagelaten medische hulp in te roepen en daarentegen heeft belet dat de moeder van het slachtoffer, die de ernst van de gezondheidstoestand van haar zoontje onderkende, direct medische hulp kon inroepen of naar het ziekenhuis kon gaan, temeer omdat tijdig medisch ingrijpen het leven van het slachtoffer wellicht nog had kunnen redden. Verdachte heeft daarmee blijk gegeven van een emotionele afstandelijkheid en een gevoelsarmoede ten opzichte van zijn vriendin en haar zoon - welke persoonlijkheidskenmerken blijkens eerder genoemd PBC-rapport ook aan zijn onderzoekers zijn opgevallen - die moeilijk te bevatten is. Alles afwegende is een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur op zijn plaats. De rechtbank heeft verdachte vrijgesproken van de hem tenlastegelegde feiten. De officier van justitie is in hoger beroep gekomen. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1 primair en feit 2 subsidiair wordt veroordeeld tot een gevangenis-straf van acht jaren. Het hof zal, nu verdachte van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde wordt vrijgesproken, een lagere straf opleggen dan door de advocaat-generaal is gevorderd. Beslag Het hof zal de teruggave gelasten van na te melden voorwerpen, nu het belang van de strafvordering zich daartegen niet langer verzet. Toepasselijke wettelijke voorschriften Het hof heeft gelet op artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht: Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren. Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenis-straf geheel in mindering zal worden gebracht. De in beslag genomen voorwerpen Gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: - een personenauto, merk Mercedes; - een mobiele telefoon. Aldus gewezen door mr J.A.W. Lensing, voorzitter, mr M.L.H.E. Roessingh-Bakels en mr G. Mintjes, raadsheren, in tegenwoordigheid van A.C. Wormgoor, griffier, en op 11 juli 2006 ter openbare terechtzitting uitgesproken.